ECLI:NL:RBDHA:2021:2759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/09/605091 / JE RK 20-3055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in een familiezaken

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 1 maart 2021, maar de kinderrechter oordeelde dat de gronden voor verlenging niet aanwezig waren. De ouders, de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen verblijven feitelijk bij de moeder. Er zijn spanningen tussen de ouders, die de omgang van de kinderen met de vader negatief beïnvloeden. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, stellende dat zij heeft geprobeerd de omgang te bevorderen, maar dat de kinderen niet meer bereid zijn om contact te hebben met de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen onveilige situatie voor de kinderen is, maar dat de omgang tussen de vader en de kinderen is gestagneerd. De kinderrechter concludeert dat de ouders niet voldoende bereid zijn om samen te werken in het belang van de kinderen en dat er geen reële mogelijkheden zijn om de situatie te verbeteren binnen een ondertoezichtstelling. Daarom is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/605091 / JE RK 20-3055
Datum uitspraak: 24 februari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 30 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.J. Coxon, te Utrecht.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • de e-mail van [minderjarige 1] met bijlagen, d.d. 15 februari 2021.
Op 24 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige 1] is op 24 februari 2021 in raadkamer gehoord.
De vader is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijkens een aantekening in het gezagsregister.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 20 februari 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 1 maart 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De afgelopen jaren is de aandacht uitgegaan naar de invulling van de omgang van de kinderen met de vader. Er zijn terugkerend spanningen tussen de ouders, waardoor sturing nodig is geweest. De kinderen hebben hier last van en voelen niet de ruimte bij de ouders om van de andere ouder te mogen houden. Ook de samenwerking van de ouders met de gecertificeerde instelling is wisselend verlopen. Er was psychologische hulp ingezet voor de ouders en de kinderen, waarbij veel afspraken van de vader door gezondheidsklachten zijn afgezegd. De moeder heeft zonder overleg het contact met de psycholoog afgebouwd en is met [minderjarige 2] overgestapt naar de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts. Door de coronacrisis en de ernstige longaandoening van de partner van de vader werden bezoeken binnen de woning van de vader niet haalbaar geacht en zijn er wekelijkse deurbezoeken gehouden. Dit heeft met betrekkelijk succes plaatsgevonden. In december heeft de moeder haar medewerking stopgezet en heeft ze de kinderen beïnvloed in een afwijzing van deze vorm van omgang. De afgelopen weken weigerde de moeder afspraken met de jeugdbeschermer. De kinderen worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd, omdat ze niet de ruimte krijgen om positief omgang te hebben met de vader. Verlenging van de ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk om ervoor te zorgen dat beide ouders handelen in het belang van de kinderen en zich inzetten om een zo normaal mogelijke omgang vorm te geven.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. De moeder heeft verklaard dat ze geprobeerd heeft om de omgang tussen de vader en de kinderen in stand te houden, maar dat alles van haar kant kwam. De moeder is geen voorstander van de deurbezoeken, maar ze heeft geprobeerd de kinderen te stimuleren om contact te houden met de vader. De kinderen kunnen zich niet concentreren op school door de situatie met de vader en hebben rust nodig. De advocaat heeft benadrukt dat er al heel lang wordt geprobeerd om de omgang tussen de vader en de kinderen positief te laten verlopen en dat de vader in het verleden veel afspraken heeft afgezegd. De moeder houdt het contact niet tegen, maar de kinderen zijn niet langer bereidwillig om contact te hebben met de vader. Op dit moment is er geen sprake van een onveilige situatie voor de kinderen en worden ze niet bedreigd in hun ontwikkeling. De moeder verzoekt daarom de verlenging af te wijzen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat er al lange tijd wordt geprobeerd om de omgang tussen de vader en de kinderen positief te laten verlopen. De afgelopen jaren is er enige verbetering in de samenwerking van de ouders gezien, maar er zijn regelmatig terugvallen. Het ontbreken van een omgangsregeling, dan wel de problemen die ontstaan bij het tot strand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling, kunnen zodanige belastende conflicten opleveren voor een minderjarige dat deze een ernstige ontwikkelingsbedreiging opleveren. In het onderhavige geval is de kinderrechter van oordeel dat op zich sprake is van een dergelijke bedreiging, met name omdat zichtbaar wordt dat de kinderen steeds meer de kant van de moeder lijken te kiezen, bijvoorbeeld als het gaat om de stopgezette deurbezoeken, kritiek op vader en bijvoorbeeld de klachten over de gezinsvoogd (in het geval van [minderjarige 1] ). De ouders zijn verder tegenover de kinderen negatief over de andere ouder, waardoor de kinderen klem komen te zitten. Op dit moment is de omgang tussen de vader en de kinderen gestagneerd en de kinderen worden niet gestimuleerd om positief en onbelast contact te hebben met de vader. Tussen de ouders is sprake van een destructieve samenwerking en beide ouders zijn niet voldoende bereid om hier aan te werken. Daarbij komt ook nog dat de vader in het verleden dikwijls niet verscheen op afspraken en volgens opgave van de gezinsvoogd thans niet alleen een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk vindt (hij denkt aan een vrijwillig kader): hij verschijnt ook niet op de zitting.
De houding van beide ouders staat er op dit moment aan in de weg om in het belang van de kinderen tot een constructieve oplossing te kunnen komen, maar het ziet er niet naar uit dat die situatie door de gezinsvoogd binnen afzienbare termijn te doorbreken is, met name als bezien wordt wat er allemaal is geprobeerd de afgelopen jaren. De kinderrechter ziet in die omstandigheden daarom op dit moment geen reële mogelijkheden om binnen een ondertoezichtstelling de situatie te verbeteren en de gestelde doelen te bereiken. Wellicht dat enige ontspanning en nieuwe mogelijkheden ontstaan in een vrijwillig kader. De kinderrechter zal de verzochte verlenging daarom afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 maart 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.