In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 1 maart 2021, maar de kinderrechter oordeelde dat de gronden voor verlenging niet aanwezig waren. De ouders, de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen verblijven feitelijk bij de moeder. Er zijn spanningen tussen de ouders, die de omgang van de kinderen met de vader negatief beïnvloeden. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, stellende dat zij heeft geprobeerd de omgang te bevorderen, maar dat de kinderen niet meer bereid zijn om contact te hebben met de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen onveilige situatie voor de kinderen is, maar dat de omgang tussen de vader en de kinderen is gestagneerd. De kinderrechter concludeert dat de ouders niet voldoende bereid zijn om samen te werken in het belang van de kinderen en dat er geen reële mogelijkheden zijn om de situatie te verbeteren binnen een ondertoezichtstelling. Daarom is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.