ECLI:NL:RBDHA:2021:2756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/09/603595 / JE RK 20-2790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige door de opvoedhandelingen van de ouders. De ouders hebben geen vaste woon- of verblijfplaats en er is onvoldoende duidelijkheid over hun middelengebruik. De kinderrechter heeft eerder op 11 december 2020 een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing opgelegd, die nu ter beoordeling voorlag.

Tijdens de zitting op 24 februari 2021 zijn de ouders verschenen en hebben zij verklaard dat zij inmiddels werk hebben gevonden en geen drugs meer gebruiken. De moeder heeft aangegeven dat zij zich wil aanmelden bij een hulpverleningsinstantie, maar dat hiervoor eerst een inschrijving nodig is. De kinderrechter heeft de situatie van de ouders beoordeeld en geconcludeerd dat, ondanks hun bereidwilligheid, er nog te weinig vooruitgang is geboekt om de minderjarige een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, zoals genoemd in de artikelen 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek. De minderjarige is ernstig bedreigd in haar ontwikkeling en de ouders moeten eerst vooruitgang laten zien voordat zij weer voor haar kunnen zorgen. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en haar uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening voor een periode van zes maanden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/603595 / JE RK 20-2790
Datum uitspraak: 24 februari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 2 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 11 december 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 11 december 2020 tot 1 maart 2021 en dag en nacht uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 11 december 2020;
  • het aanvullende verzoek van de Raad, waaronder het Raadsrapport d.d. 11 februari 2021.
Op 24 februari 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de ouders;
  • de [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van zes maanden.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] door de opvoedhandelingen van de ouders. Er is tot op heden nog onvoldoende duidelijkheid over het middelengebruik van de ouders en het is de afgelopen periode niet gelukt om te voldoen aan de randvoorwaarden voor een terugplaatsing. De ouders zijn bereidwillig en komen de afspraken na, maar er is nog te weinig vooruitgang geboekt. Een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarom noodzakelijk. De komende periode is het van belang dat de ouders de praktische zaken geregeld hebben en laten zien dat ze in staat zijn om te veranderen en voor [minderjarige] te kunnen zorgen.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. De afgelopen periode hebben de ouders de aangereikte hulpverlening onvoldoende benut, waardoor er nog te weinig vooruitgang is geboekt. Het is van belang dat de ouders een huis en stabiel inkomen hebben en hun werkzaamheden zo verdelen dat ze de zorgtaken voor [minderjarige] op zich kunnen nemen. Daarnaast moeten de ouders de zorgen over het drugsgebruik erkennen en hiermee aan de slag gaan om te voorkomen dat ze weer terugvallen. Tot slot moeten de ouders de ambulante hulpverlening accepteren en voldoen aan de voorwaarden voor een terugplaatsing van [minderjarige] .
Ter zitting hebben de ouders verklaard dat ze inmiddels werk hebben gevonden als magazijnmedewerkers in Utrecht en dat ze beide geen drugs meer gebruiken. De moeder wil zich aanmelden bij de Brijder, maar daarvoor hebben ze eerst een inschrijving nodig. De vader is bereid om drugstesten te laten doen. De ouders zijn geld aan het sparen voor een woning en hebben een vaste vrije dag voor de omgang met [minderjarige] . Ze willen er alles aan doen om hun zaken op orde te krijgen zodat ze voor [minderjarige] kunnen zorgen. De moeder heeft ingestemd met het verzochte. Ze zou [minderjarige] graag eerder thuis willen hebben, maar denkt dat er zes maanden nodig zijn om alles op orde te krijgen. De vader heeft verweer gevoerd tegen de termijn van de uithuisplaatsing en heeft verzocht om deze in duur te bekorten.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaan uit het hierna volgende. [minderjarige] is de eerste maanden van haar leven opgegroeid bij ouders die met regelmaat en in haar buurt harddrugs gebruikten en haar geen veilige opvoedsituatie konden bieden. De afgelopen periode is het de ouders nog niet gelukt om voldoende verandering aan te brengen in de situatie. De ouders hebben geen vaste woon- en verblijfplaats, de hulpverlening is nog onvoldoende van de grond gekomen en er is geen zicht op het middelengebruik van de ouders. De kinderrechter is daarom van oordeel dat [minderjarige] ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling en acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk om zicht te kunnen houden op de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] en om de ouders te begeleiden met het regelen van de praktische zaken en te werken aan de gestelde doelen.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] een jonge en kwetsbare baby is die voor haar verzorging volledig afhankelijk is van haar opvoeders. De afgelopen periode hebben de ouders onvoldoende vooruitgang geboekt om [minderjarige] een veilige en stabiele leefomgeving te kunnen bieden en voor haar te kunnen zorgen. De kinderrechter acht een machtiging tot uithuisplaatsing daarom noodzakelijk. De ouders moeten eerst vooruitgang laten zien en een rustige, stabiele en voorspelbare opvoedomgeving creëren voordat [minderjarige] terug kan worden geplaatst. De komende periode is het van belang dat de ouders ervoor zorgen dat de praktische zaken zoals een huis en de financiën geregeld zijn en ze samen met de hulpverlening werken aan de gestelde doelen. Ook moet er zicht komen op het middelengebruik van de ouders en moeten de ouders naar de afspraken met de hulpverlening en de bezoeken met [minderjarige] blijven komen. Gelet op de stappen die de ouders nog moeten zetten acht de kinderrechter de duur van zes maanden noodzakelijk.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 24 februari 2021 tot 24 februari 2022 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
en
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 24 februari 2021 tot 24 augustus 2021;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 maart 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.