ECLI:NL:RBDHA:2021:2736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
09/817203-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 25 mei 2017 vond er een ernstig verkeersongeval plaats in ’s-Gravenzande, waarbij de verdachte, als bestuurder van een auto, met een snelheid van 72 km/h reed in een 30 km/h zone. De verdachte heeft een overstekende fietser, genaamd [slachtoffer], geschept, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder hersenletsel en een verbrijzelde arm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot het ongeval. Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie bewezen verklaard dat de verdachte de snelheid had overschreden en niet in staat was om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden op basis van de bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en een NFI-onderzoek naar de snelheid van de auto. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van bijna twee jaar bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en is er geen rijontzegging opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817203-19
Datum uitspraak: 23 maart 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 9 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Kortekaas, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Stolk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te s-Gravenzande, gemeente Westland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg(en), de [straatnaam 1] en/of de kruising van deze weg met de [straatnaam 2] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid van ongeveer 72 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 30 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising rijdende fietser is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten: hersenletsel en/of een klaplong enof een armbreuk en/of een beenbreuk, althans beenletsel en/of een hersenkneuzing, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te s-Gravenzande, gemeente Westland, als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg(en), de [straatnaam 1] en/of de kruising van deze weg met de [straatnaam 2] , als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid van ongeveer 72 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 30 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising rijdende fietser is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) lichamelijk letsel, te weten: hersenletsel en/of een klaplong en/of een armbreuk en/of een beenbreuk, althans beenletsel en/of een hersenkneuzing, werd toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 25 mei 2017 heeft op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] te ’s-Gravenzande een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte is met de door hem bestuurde personenauto tegen een overstekende fietser, [slachtoffer] , aangereden. Daarbij heeft de bestuurder van de fiets letsel opgelopen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte schuld heeft gehad aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en zo nee, of door de gedragingen van de verdachte gevaar op de weg is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte 72 km/h heeft gereden waar een snelheid van 30 km/h was toegestaan en dat hij er niet voor heeft gezorgd dat hij zijn auto tijdig tot stilstand kon brengen. De verdachte heeft de fietser niet gezien, terwijl hij de fietser wel had kunnen zien. Dit maakt in de visie van de officier van justitie dat aan de zijde van de verdachte sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend dat hij de ter plaatse geldende snelheid heeft overschreden. Zij betwist de conclusie van het NFI. Het enkele feit dat de verdachte de fietser niet heeft gezien, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017143994, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 125).
1. Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgemaakt op 27 september 2019, voor zover inhoudende (p. 6-12):
Op 25 mei 2017 omstreeks 22:06 uur heeft een ongeval plaatsgevonden op de [straatnaam 1] ter hoogte van [huisnummer] in ’s-Gravenzande. Het betreft een openbare weg binnen de bebouwde kom. De toegestane maximum snelheid bedraagt 30 km/u.
[slachtoffer] reed op een fiets (Sparta) vanaf de [straatnaam 2] de kruising met de [straatnaam 1] over om de [straatnaam 2] te blijven volgen. [slachtoffer] stopte niet voor de stopstreep.
Verdachte reed in een auto (Audi) met hogere snelheid dan de toegestane maximum snelheid over de [straatnaam 1] . Ter hoogte van de kruising reed verdachte met de voorzijde van zijn voertuig tegen [slachtoffer] , die hierbij over de motorkap door de voorruit half in het voertuig terechtkwam. Het voertuig is een behoorlijk stuk na de kruising tot stilstand gekomen.
[slachtoffer] is vervoerd naar het HagaZiekenhuis en bleek letsel te hebben opgelopen als gevolg van het ongeval, te weten niet aangeboren hersenletsel, een verbrijzelde rechterbovenarm, een “sleepbeen”, motorische uitval van het been en moeite met concentreren op school. Op 27 september 2019 heeft de politie telefonisch contact met [slachtoffer] gehad en toen verklaarde hij dat zijn toestand onveranderd is.
2. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 15 mei 2019, met bijlagen, voor zover inhoudende (p. 50-58):
Op 25 mei 2017 omstreeks 23:01 uur is een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval. Zowel de Audi als de Sparta verkeerden rij technisch in een voldoende staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken en/of bijzonderheden welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. Als gevolg van het ongeval zijn beide beschadigd geraakt. Ter plaatse was de maximum toegestane snelheid bepaald op 30 km/u. In de rijrichting van de Sparta stond een stopbord geplaatst. De Sparta is weggeslagen en de bestuurder is door de Audi geschept en meegenomen tot de eindpositie van de Audi. Rond het tijdstip van het ongeval moet het schemerig zijn geweest. De Audi had forse schade en is ver na het kruispunt tot stilstand gekomen. Dit zijn aanwijzingen dat de snelheid van de Audi hoger is geweest dan de toegestane 30 km/u. De Audi is te zien op beelden van een camera die ter hoogte van nr. 53 is geplaatst. Op basis van deze beelden is een grove berekening gemaakt van de snelheid, op grond van de tijd dat de voertuigen in beeld zijn en de afgelegde weg. Hieruit bleek dat de toegestane snelheid fors overschreden werd.
3. Het geschrift, te weten het Beeldonderzoek naar de snelheid van een auto naar aanleiding van een aanrijding op de [straatnaam 1] te ’s-Gravenzande op 25 mei 2017, op 4 februari 2019 opgemaakt en ondertekend door ir. B. Hoogeboom, NFI-deskundige op het gebied van beeldonderzoek en biometrie, voor zover inhoudende (aanvullende stukken):
Vraagstelling
Bepaal de snelheid van de auto zichtbaar rond beeldtijd 22:03:22 in de camerabeelden (AALI6086NL).
Conclusie
Het onderzoek naar de gemiddelde snelheid van de auto zichtbaar in de camerabeelden heeft plaatsgevonden op basis van metingen aan de beelden van twee verschillende camera’s van hetzelfde camerabewakingssysteem. De afstand waarover de gemiddelde snelheid van de auto is bepaald, bedraagt ongeveer 6 meter voor camera 1 en 5 meter voor camera 2. Voor beide trajecten bedraagt de beste schatter voor de gemiddelde snelheid van de auto 72 km/h. Voor het traject dat is vastgelegd door camera 1 zijn de grenzen van het 95%-kansinterval (minimale snelheid 71 km/h, maximale snelheid 73 km/h). Voor het traject dat is vastgelegd door camera 2 zijn de grenzen van het 95%-kansinterval (minimale snelheid 70 km/h, maximale snelheid 73 km/h).
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , opgemaakt op 26 mei 2017, voor zover inhoudende (p. 42):
Op 25 mei 2017 stond ik op de galerij van mijn woning aan het [adres 2] in 's-Gravenzande. Ik had vrij uitzicht op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] . Omstreeks 22.05 uur keek ik naar de kruising. Er fietsten ontzettend veel mensen op straat. Op de kruising zag ik dat er één fietser in zijn flank werd aangereden. De auto reed voor mijn gevoel echt heel heel heel erg hard.
5. Het geschrift, te weten een brief van dr. A.P.A. Greeven, chirurg afdeling Heelkunde, opgemaakt op 27 juni 2017, voor zover inhoudende (p. 100):De heer [slachtoffer] was opgenomen van 26 mei 2017 tot 12 juni 2017 op de IC en afdeling chirurgie. Reden van opname:
HET/ multitrauma:
1. Neurotrauma, subduraal, bdzs en contusiehaarden
2. Pneumothorax rechts
3. Scalp verwonding
4. Humerusschacht fractuur rechts, gedisloceerd
5. Motorische uitval rechterbeen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 maart 2018, voor zover inhoudende (p. 124):
Ik, [verbalisant] , heb op 7 maart 2018 telefonisch contact gehad met [slachtoffer] . Hij verklaarde mij:
- dat hij nog steeds een beperking heeft in zijn rechterbeen. Bij het lopen gaat zijn voet klapperen. Hij heeft inmiddels een medische eindtoestand bereikt,
- dat zijn rechterarm beperkt is. Hij kan geen zware gewichten tillen en bij het sporten heeft hij al een paar keer een terugslag gehad waardoor hij zijn arm tijdelijk niet kan belasten.
- dat het niet aangeboren hersenletsel zich dagelijks uit in een stekende pijn boven zijn ogen,
- dat hij in zijn karakter is veranderd, hij is iets meer terug getrokken, hij is egoïstischer geworden en hij reageert feller dan voorheen,
- dat hij sociale evenementen uit de weg gaat om de drukte te ontlopen,
- dat hij op school vertraging heeft opgelopen van minstens een jaar en dat het nog maar de vraag is of hij de opleiding af kan maken,
- dat hij bij het inslapen en tijdens het slapen soms gedachtes en schrikbeelden krijgt waardoor hij moeilijk kan inslapen of soms wakker wordt,
- dat hij weinig nachten door kan slapen of heel laat in slaap valt,
- dat hij niet meer kan werken als voorheen. Voor het ongeval werkte hij gemiddeld 30 uur, maar hij kan door zijn lichamelijke beperkingen nu maar 10 uur werken.
- dat hij moeite heeft met lange autoritten, hij kan zich dan moeilijk concentreren en heeft moeite met zijn rechterbeen.
Bewijsmotivering
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 te komen, moet worden bewezen dat een verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005/252)
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat de verdachte, als bestuurder van een personenauto, op de openbare weg in botsing is gekomen met de bestuurder van een fiets, waardoor deze letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte op dat moment 72 km/h reed, waar 30 km/h was toegestaan. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gelet op het beeldonderzoek dat het NFI heeft uitgevoerd. De rechtbank ziet geen reden om aan de uitkomsten van dat beeldonderzoek en de daarop gebaseerde, nauwkeurige schatting van de snelheid te twijfelen. De raadsvrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten onbetrouwbaar zijn. Bovendien vinden de resultaten steun in de verklaring van [getuige] dat de bestuurder van de auto echt heel, heel, heel erg hard reed. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij niet meer dan 35 of 40 kilometer per uur heeft gereden.
Vast staat dat [slachtoffer] in het ziekenhuis is opgenomen en geopereerd en dat sprake is van niet aangeboren hersenletsel, een verbrijzelde rechterbovenarm, een “sleepbeen”, en motorische uitval. [slachtoffer] heeft in mei 2018 verklaard dat sprake is van een medische eindtoestand en dat hij nog steeds veel last heeft van de gevolgen van de verwondingen. Gelet op de aard van het letsel en het (deels) blijvende karakter daarvan is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van zwaar lichamelijk letsel.
De verdachte reed op de [straatnaam 1] , een voorrangsweg waarop verschillende straten uitkomen waaronder de [straatnaam 2] . Het feit dat de verdachte voorrang had op het verkeer uit de zijstraten, wil niet zeggen dat hij er op mocht vertrouwen dat dit verkeer voor hem de kruising zou vrijlaten. De verdachte had naar het oordeel van de rechtbank zijn snelheid dienen aan te passen aan de situatie ter plaatse en hij had bedacht moeten zijn op de (mogelijke) nabijheid van kwetsbare verkeersdeelnemers. Door zijn verkeersgedrag heeft de verdachte onvoldoende oplettend gehandeld.
Deze omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dus schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 25 mei 2017 te
s-Gravenzande, gemeente Westland, als bestuurder van een auto, daarmede rijdende over de [straatnaam 1] en/of de kruising van deze weg met de
[straatnaam 2]zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid van ongeveer 72 kilometer per uur, en
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising rijdende fietser is gebotst,
waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten: hersenletsel en een klaplong en een armbreuk en een beenbreuk werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de door de raadsvrouw bepleite vrijspraak voor het primair ten laste gelegde, heeft zij verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. Daarnaast heeft zij verzocht rekening te houden met het feit dat het ongeval voor de verdachte ook een vervelende nasleep heeft gehad. In het geval de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde, heeft de raadsvrouw verzocht te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke rijontzegging, omdat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op 25 mei 2017 de maximum snelheid in ernstige mate overtreden, door met 72 km/h door een woonwijk te rijden in een straat waar onmiskenbaar een maximum snelheid van 30 km/h gold. Door zijn toedoen heeft vervolgens een ernstig verkeersongeluk plaatsgevonden. Hierbij is de bestuurder van een fiets ernstig gewond geraakt. Ook nu nog, vier jaar na het ongeluk, wordt het slachtoffer elke dag geconfronteerd met de gevolgen hiervan. Door het gedrag van de verdachte is onherstelbaar leed toegebracht aan het slachtoffer en zijn familie, zoals onder andere uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring is gebleken.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 9 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Ter terechtzitting is gebleken dat ook de verdachte de psychische gevolgen van het ongeval met zich draagt. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft een fulltime baan en heeft hiervoor zijn rijbewijs nodig.
Redelijke termijn
De verdachte is direct na het ongeval verhoord en vervolgens pas in april 2019 voor de tweede maal verhoord. Vervolgens heeft het bijna twee jaar geduurd voordat de zaak op de terechtzitting is aangebracht. De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting dient plaats te vinden aldus in ernstige mate is overschreden en is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten houden in dat in het geval van aanmerkelijke schuld waarbij zwaar lichamelijk letsel het gevolg is en waarbij geen alcoholgebruik in het spel is, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden het uitgangspunt is.
Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat de verdachte na het verkeersongeval geen nieuwe verkeersdelicten heeft gepleegd, dient naar het oordeel van de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid geen redelijk strafdoel meer. De rechtbank zal daarom geen rijontzegging opleggen. Voorts zal de rechtbank de straf matigen, wegens de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Montijn, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. H.M. van Maurik, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2021.