3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017143994, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 125).
1. Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgemaakt op 27 september 2019, voor zover inhoudende (p. 6-12):
Op 25 mei 2017 omstreeks 22:06 uur heeft een ongeval plaatsgevonden op de [straatnaam 1] ter hoogte van [huisnummer] in ’s-Gravenzande. Het betreft een openbare weg binnen de bebouwde kom. De toegestane maximum snelheid bedraagt 30 km/u.
[slachtoffer] reed op een fiets (Sparta) vanaf de [straatnaam 2] de kruising met de [straatnaam 1] over om de [straatnaam 2] te blijven volgen. [slachtoffer] stopte niet voor de stopstreep.
Verdachte reed in een auto (Audi) met hogere snelheid dan de toegestane maximum snelheid over de [straatnaam 1] . Ter hoogte van de kruising reed verdachte met de voorzijde van zijn voertuig tegen [slachtoffer] , die hierbij over de motorkap door de voorruit half in het voertuig terechtkwam. Het voertuig is een behoorlijk stuk na de kruising tot stilstand gekomen.
[slachtoffer] is vervoerd naar het HagaZiekenhuis en bleek letsel te hebben opgelopen als gevolg van het ongeval, te weten niet aangeboren hersenletsel, een verbrijzelde rechterbovenarm, een “sleepbeen”, motorische uitval van het been en moeite met concentreren op school. Op 27 september 2019 heeft de politie telefonisch contact met [slachtoffer] gehad en toen verklaarde hij dat zijn toestand onveranderd is.
2. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 15 mei 2019, met bijlagen, voor zover inhoudende (p. 50-58):
Op 25 mei 2017 omstreeks 23:01 uur is een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval. Zowel de Audi als de Sparta verkeerden rij technisch in een voldoende staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken en/of bijzonderheden welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. Als gevolg van het ongeval zijn beide beschadigd geraakt. Ter plaatse was de maximum toegestane snelheid bepaald op 30 km/u. In de rijrichting van de Sparta stond een stopbord geplaatst. De Sparta is weggeslagen en de bestuurder is door de Audi geschept en meegenomen tot de eindpositie van de Audi. Rond het tijdstip van het ongeval moet het schemerig zijn geweest. De Audi had forse schade en is ver na het kruispunt tot stilstand gekomen. Dit zijn aanwijzingen dat de snelheid van de Audi hoger is geweest dan de toegestane 30 km/u. De Audi is te zien op beelden van een camera die ter hoogte van nr. 53 is geplaatst. Op basis van deze beelden is een grove berekening gemaakt van de snelheid, op grond van de tijd dat de voertuigen in beeld zijn en de afgelegde weg. Hieruit bleek dat de toegestane snelheid fors overschreden werd.
3. Het geschrift, te weten het Beeldonderzoek naar de snelheid van een auto naar aanleiding van een aanrijding op de [straatnaam 1] te ’s-Gravenzande op 25 mei 2017, op 4 februari 2019 opgemaakt en ondertekend door ir. B. Hoogeboom, NFI-deskundige op het gebied van beeldonderzoek en biometrie, voor zover inhoudende (aanvullende stukken):
Vraagstelling
Bepaal de snelheid van de auto zichtbaar rond beeldtijd 22:03:22 in de camerabeelden (AALI6086NL).
Conclusie
Het onderzoek naar de gemiddelde snelheid van de auto zichtbaar in de camerabeelden heeft plaatsgevonden op basis van metingen aan de beelden van twee verschillende camera’s van hetzelfde camerabewakingssysteem. De afstand waarover de gemiddelde snelheid van de auto is bepaald, bedraagt ongeveer 6 meter voor camera 1 en 5 meter voor camera 2. Voor beide trajecten bedraagt de beste schatter voor de gemiddelde snelheid van de auto 72 km/h. Voor het traject dat is vastgelegd door camera 1 zijn de grenzen van het 95%-kansinterval (minimale snelheid 71 km/h, maximale snelheid 73 km/h). Voor het traject dat is vastgelegd door camera 2 zijn de grenzen van het 95%-kansinterval (minimale snelheid 70 km/h, maximale snelheid 73 km/h).
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , opgemaakt op 26 mei 2017, voor zover inhoudende (p. 42):
Op 25 mei 2017 stond ik op de galerij van mijn woning aan het [adres 2] in 's-Gravenzande. Ik had vrij uitzicht op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] . Omstreeks 22.05 uur keek ik naar de kruising. Er fietsten ontzettend veel mensen op straat. Op de kruising zag ik dat er één fietser in zijn flank werd aangereden. De auto reed voor mijn gevoel echt heel heel heel erg hard.
5. Het geschrift, te weten een brief van dr. A.P.A. Greeven, chirurg afdeling Heelkunde, opgemaakt op 27 juni 2017, voor zover inhoudende (p. 100):De heer [slachtoffer] was opgenomen van 26 mei 2017 tot 12 juni 2017 op de IC en afdeling chirurgie. Reden van opname:
HET/ multitrauma:
1. Neurotrauma, subduraal, bdzs en contusiehaarden
2. Pneumothorax rechts
3. Scalp verwonding
4. Humerusschacht fractuur rechts, gedisloceerd
5. Motorische uitval rechterbeen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 maart 2018, voor zover inhoudende (p. 124):
Ik, [verbalisant] , heb op 7 maart 2018 telefonisch contact gehad met [slachtoffer] . Hij verklaarde mij:
- dat hij nog steeds een beperking heeft in zijn rechterbeen. Bij het lopen gaat zijn voet klapperen. Hij heeft inmiddels een medische eindtoestand bereikt,
- dat zijn rechterarm beperkt is. Hij kan geen zware gewichten tillen en bij het sporten heeft hij al een paar keer een terugslag gehad waardoor hij zijn arm tijdelijk niet kan belasten.
- dat het niet aangeboren hersenletsel zich dagelijks uit in een stekende pijn boven zijn ogen,
- dat hij in zijn karakter is veranderd, hij is iets meer terug getrokken, hij is egoïstischer geworden en hij reageert feller dan voorheen,
- dat hij sociale evenementen uit de weg gaat om de drukte te ontlopen,
- dat hij op school vertraging heeft opgelopen van minstens een jaar en dat het nog maar de vraag is of hij de opleiding af kan maken,
- dat hij bij het inslapen en tijdens het slapen soms gedachtes en schrikbeelden krijgt waardoor hij moeilijk kan inslapen of soms wakker wordt,
- dat hij weinig nachten door kan slapen of heel laat in slaap valt,
- dat hij niet meer kan werken als voorheen. Voor het ongeval werkte hij gemiddeld 30 uur, maar hij kan door zijn lichamelijke beperkingen nu maar 10 uur werken.
- dat hij moeite heeft met lange autoritten, hij kan zich dan moeilijk concentreren en heeft moeite met zijn rechterbeen.
Bewijsmotivering
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 te komen, moet worden bewezen dat een verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005/252)
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat de verdachte, als bestuurder van een personenauto, op de openbare weg in botsing is gekomen met de bestuurder van een fiets, waardoor deze letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte op dat moment 72 km/h reed, waar 30 km/h was toegestaan. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gelet op het beeldonderzoek dat het NFI heeft uitgevoerd. De rechtbank ziet geen reden om aan de uitkomsten van dat beeldonderzoek en de daarop gebaseerde, nauwkeurige schatting van de snelheid te twijfelen. De raadsvrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten onbetrouwbaar zijn. Bovendien vinden de resultaten steun in de verklaring van [getuige] dat de bestuurder van de auto echt heel, heel, heel erg hard reed. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij niet meer dan 35 of 40 kilometer per uur heeft gereden.
Vast staat dat [slachtoffer] in het ziekenhuis is opgenomen en geopereerd en dat sprake is van niet aangeboren hersenletsel, een verbrijzelde rechterbovenarm, een “sleepbeen”, en motorische uitval. [slachtoffer] heeft in mei 2018 verklaard dat sprake is van een medische eindtoestand en dat hij nog steeds veel last heeft van de gevolgen van de verwondingen. Gelet op de aard van het letsel en het (deels) blijvende karakter daarvan is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van zwaar lichamelijk letsel.
De verdachte reed op de [straatnaam 1] , een voorrangsweg waarop verschillende straten uitkomen waaronder de [straatnaam 2] . Het feit dat de verdachte voorrang had op het verkeer uit de zijstraten, wil niet zeggen dat hij er op mocht vertrouwen dat dit verkeer voor hem de kruising zou vrijlaten. De verdachte had naar het oordeel van de rechtbank zijn snelheid dienen aan te passen aan de situatie ter plaatse en hij had bedacht moeten zijn op de (mogelijke) nabijheid van kwetsbare verkeersdeelnemers. Door zijn verkeersgedrag heeft de verdachte onvoldoende oplettend gehandeld.
Deze omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dus schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.