ECLI:NL:RBDHA:2021:2731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/09/607970 / KG RK 21-226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaken

Op 22 maart 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoekers afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadsman mr. Y. Quint, vroegen om wraking van rechter-commissaris mr. E.M.A. Vinken in verband met haar beslissingen in twee strafzaken. De wrakingsgronden waren onder andere gebaseerd op de motivering van de rechter-commissaris, die volgens verzoekers blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de motivering van de rechter-commissaris niet zo ongelukkig was geformuleerd dat deze als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid, wat in dit geval niet aan de orde was. De wrakingsgronden werden stuk voor stuk besproken en verworpen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter-commissaris haar beslissing op basis van alle relevante informatie had genomen en dat er geen gegronde redenen waren om aan haar onpartijdigheid te twijfelen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/9
zaak- /rekestnummer: C/09/607970 / KG RK 21/226
Beslissing van 22 maart 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[verzoeker sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekers,
raadsman: mr. Y. Quint, advocaat te Eindhoven,
strekkende tot de wraking van
mr. E.M.A. Vinken,
rechter-commissaris in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.
Belanghebbende in deze procedure is:
de officier van justitie mr. M.C. Stolk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 februari 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 3 maart 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 8 maart 2021 zijn verschenen:
- de raadsman van verzoekers, mr. Y. Quint;
- de rechter-commissaris.
Verzoekers en de belanghebbende zijn – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de strafzaken met de parketnummers 09/842082-20 en 09/842047-20 tegen verzoekers als verdachten.
De raadsman van verzoekers heeft in de hiervoor genoemde strafzaken op 8 en 18 februari 2021 aanvullende onderzoekswensen bij de rechter-commissaris ingediend. De rechter-commissaris heeft bij brief van 23 februari 2021 een beslissing genomen op deze onderzoekswensen. Naar aanleiding van deze brief heeft de raadsman de rechter-commissaris bij e-mailbericht van 24 februari 2021 gewraakt.
2.2.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht ter zitting en in de op voorhand overgelegde pleitnotitie van de raadsman, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd.
a. De rechter-commissaris heeft bij de afwijzing van het verzoek om een verbalisant te horen als getuige het volgende overwogen: “
Dat er ‘zeer veel zaken niet zijn gerelateerd in de diverse processen-verbaal’is weerlegddoorde officier van justitie, die de verhoren van de aangevervolledigheeft uitgeluisterd en heeftgeconcludeerddat zecorrectzijn uitgewerkt en eengoede weergavezijn van hetgeen door aangever is verklaard.”
De rechter-commissaris geeft hiermee aan dat zij blind vertrouwt op de woorden van de officier van justitie, zonder het standpunt van de verdediging hierin te betrekken. De raadsman heeft de verhoren van de aangever ook uitgeluisterd en verbatim uitgewerkt. De rechter-commissaris heeft kennelijk geen kennis genomen van deze dertig pagina’s tellende uitwerking. Naar de mening van de raadsman heeft de rechter-commissaris hiermee blijk gegeven van vooringenomenheid door het onderbouwde standpunt van verzoekers zonder meer opzij te zetten op basis van een enkele mededeling van de officier van justitie.
b. De rechter-commissaris heeft bij de afwijzing van het verzoek tot het horen van artsen en/of verpleegkundigen in Antwerpen als getuigen een ontoelaatbare uitlating gedaan door te stellen dat
“inderdaadvast staatdat de aangever in het ziekenhuis in Antwerpenniet de waarheidheeft verteld over de oorzaak van zijn letsel”.De rechter-commissaris impliceert met deze stelling dat de aangever bij de politie en bij de rechter-commissaris wel naar waarheid heeft verklaard, wat door verzoekers wordt betwist. Naar de mening van de raadsman heeft de rechter-commissaris met deze motivering blijk gegeven van vooringenomenheid.
c. De rechter-commissaris heeft het verzoek tot het horen van de vader van de aangever als getuige afgewezen omdat er geen verdedigingsbelang zou zijn. Voor zover dit er wel zou zijn, had het verzoek eerder gedaan kunnen worden en zou het niet gelukt zijn om deze getuige voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling te horen. De rechter-commissaris lijkt deze beslissing uit het oogpunt van efficiency te hebben genomen, zodat koste wat kost de inhoudelijke behandeling van de zaken doorgang kan vinden. Daarnaast heeft de rechter-commissaris bij de afwijzing van dit verzoek diverse veronderstellingen en aannames gedaan waaruit blijkt dat zij vooringenomen is.
d. De rechter-commissaris heeft het verzoek tot het horen van de medeverdachten als getuigen afgewezen. Door aldus te oordelen heeft de rechter-commissaris er blijk van gegeven geen interesse te hebben in de lezingen van de medeverdachten, die de verklaringen van de aangever integraal betwisten. Hieruit blijkt volgens de raadsman dat de rechter-commissaris vooringenomen is.
2.3.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk en ter zitting op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

Algemene overwegingen
3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Voorts moet het uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders, indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
Wrakingsgrond a.
3.3.
De rechter-commissaris heeft in haar schriftelijke reactie en tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij wel kennis heeft genomen van de uitwerking door de raadsman van de verhoren van de aangever. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter-commissaris daaraan toegevoegd dat zij na lezing van de uitwerking van de raadsman tot het oordeel is gekomen dat hetgeen door de verbalisant in het dossier is gerelateerd, juist is en dat er geen relevante passages zijn weggelaten. Dit werd door de officier van justitie, die de verhoren ook heeft uitgeluisterd, aan haar bevestigd.
3.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter-commissaris in haar brief van 23 februari 2021 niet heeft vermeld dat zij kennis heeft genomen van de dertig pagina’s uitwerking van de raadsman en dat zij deze uitwerking heeft betrokken bij haar beslissing.
Aan verzoekers kan daarom worden toegegeven dat de brief van de rechter-commissaris op dit onderdeel ongelukkig is geformuleerd en dat de onderbouwing van de beslissing op dit punt niet volledig is. Zoals de wrakingskamer hiervoor overwoog, kan echter de motivering van een (tussen)beslissing alleen leiden tot een gegrond wrakingsverzoek, als die motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat van zo’n situatie geen sprake is. Met de zin “
Dat er ‘zeer veel zaken niet zijn gerelateerd in de diverse processen-verbaal’ is weerlegd door de officier van justitie”heeft de rechter-commissaris kennelijk haar oordeel willen geven over de tegenstrijdige standpunten van de partijen, nadat zij kennis heeft genomen van alle relevante stukken in het dossier, zoals zij ook heeft verklaard tijdens de mondelinge behandeling. Zij heeft dus niet alleen blind vertrouwd op de enkele opmerking van de officier van justitie, zoals door de raadsman gesteld. Niet kan worden geconcludeerd dat de motivering van de beslissing van de rechter-commissaris niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Wrakingsgrond a. kan daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Wrakingsgrond b.
3.6.
De rechter-commissaris heeft in haar schriftelijke reactie te kennen gegeven dat haar woordkeuze dat
“inderdaad vaststaat dat de getuige in Antwerpen niet de waarheid heeft verklaard”, ongelukkig is geweest. Zij heeft daarmee echter niet tot uitdrukking willen brengen dat de getuige later wel de waarheid heeft verklaard. Zij heeft het woord “inderdaad” gebruikt ter bevestiging van het standpunt van de raadsman dat de aangever in Antwerpen iets anders heeft verklaard dan in zijn aangifte en in zijn latere verklaringen.
3.7.
Anders dan verzoekers hebben betoogd, is de wrakingskamer van oordeel dat uit de bewoordingen van de rechter-commissaris niet afgeleid kan worden dat zij daarmee enig oordeel heeft willen geven over de vraag of de getuige bij zijn verklaringen bij de politie of bij de rechter-commissaris wel of niet de waarheid heeft verteld. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de motivering bij hem de indruk heeft gewekt dat de rechter-commissaris een oordeel heeft gegeven over de betrouwbaarheid van de latere verklaringen van de aangever, overweegt de wrakingskamer dat de enkele interpretatie van de motivering van de rechter-commissaris door de raadsman niet voldoende is om tot de conclusie te komen dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Een andere interpretatie (bijvoorbeeld één die inhoudt dat aangever noch in Antwerpen, noch tijdens de verhoren de waarheid heeft gesproken) is immers ook mogelijk. Anders dan verzoekers, is de wrakingskamer van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat de hiervoor weergegeven zin van de rechter-commissaris niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Wrakingsgrond b. kan daarom ook niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
De wrakingsgronden c. en d.
3.8.
Zoals reeds overwogen kan de motivering van een (tussen)beslissing geen grond vormen voor wraking, ook niet als het zou gaan om een motivering die volgens de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier is, of als een motivering ontbreekt. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Van zo’n geval is hier geen sprake. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de motivering van de (tussen)beslissing, niet toewijsbaar is. Het wrakingsverzoek wordt, nu ook de wrakingsgronden c. en d. niet tot toewijzing kunnen leiden, afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a de raadsman mr. Y. Quint;
• de officier van justitie mr. M.C. Stolk;
• de rechter-commissaris.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Brandt, S.E. Postema, J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.