ECLI:NL:RBDHA:2021:2724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
SGR 20/2915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet

Op 10 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een onderneming uit het Verenigd Koninkrijk en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een bestuurlijke boete die aan de onderneming was opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet. In het primaire besluit van 5 april 2019 werd een boete van € 2.565,- opgelegd. De onderneming ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 24 juni 2019. Hierop heeft de onderneming beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 maart 2021, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de opgelegde boete te hoog was en dat deze verlaagd moest worden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de boete vastgesteld op € 540,-. Tevens is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 345,- aan de onderneming te vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 1.602,- te vergoeden.

De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat de onderneming de Meststoffenwet heeft overtreden en dat de minister bevoegd was om een boete op te leggen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Indien een van de partijen het niet eens is met de uitspraak, kan er binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2915
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2021 in de zaak tussen
[onderneming], statutair gezeteld in [zetel] , Verenigd Koninkrijk, gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: ir. A.H.J. van der Putten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Kram).

Procesverloop

In het besluit van 5 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 2.565,- wegens overtreding van de Meststoffenwet en daarop gebaseerde regelgeving.
In het besluit van 24 juni 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak naar de rechtbank Den Haag gestuurd.
Verweerder heeft een aanvulling op het verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per videoverbinding plaatsgevonden op 10 maart 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, voor zover verweerder daarbij aan eiseres een boete heeft opgelegd van € 2.565,-, en bepaalt dat de boete wordt vastgesteld op € 540,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,-.

Overwegingen

Niet in geschil is dat eiseres de Meststoffenwet en daarop gebaseerde regelgeving heeft overtreden. Verder staat vast dat verweerder hiervoor een boete mag opleggen. De rechtbank heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat deze boete € 540,- moet zijn in plaats van € 2.565,-. Daarom beslist de rechtbank zoals weergegeven onder het kopje ‘Beslissing’. Bij het bepalen van de hoogte van de proceskosten is de rechtbank uitgegaan van 3 punten (bezwaarschrift, beroepschrift en zitting), met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1.
Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 10 maart 2021 door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier.
Griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.