ECLI:NL:RBDHA:2021:2704
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorgproblematiek van de moeder
In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 februari 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 19 januari 2021 is ingediend. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, als verzoeker aangemerkt, en de moeder en de grootmoeder moederszijde als belanghebbenden. De moeder heeft het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft feitelijk bij de grootmoeder, die ook als pleegmoeder fungeert. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het raadsrapport en de zorgen die de Raad heeft geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, die sinds december 2019 bij de grootmoeder verblijft vanwege de problematiek van de moeder, waaronder psychische klachten, financiële problemen en drugsgebruik.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder niet is verschenen. De Raad heeft verzocht om ondertoezichtstelling van de minderjarige voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleegzorgvoorziening bij de grootmoeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aanwezig zijn, gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de problematiek van de moeder. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen en haar uit huis te plaatsen bij de grootmoeder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft benadrukt dat het noodzakelijk is om de situatie van de minderjarige en de grootmoeder gedurende het komende jaar te monitoren, om te bepalen of deze zorgstructuur op de lange termijn houdbaar is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.