ECLI:NL:RBDHA:2021:2704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
C/09/606161 / JE RK 21-70
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorgproblematiek van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 februari 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 19 januari 2021 is ingediend. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, als verzoeker aangemerkt, en de moeder en de grootmoeder moederszijde als belanghebbenden. De moeder heeft het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft feitelijk bij de grootmoeder, die ook als pleegmoeder fungeert. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het raadsrapport en de zorgen die de Raad heeft geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, die sinds december 2019 bij de grootmoeder verblijft vanwege de problematiek van de moeder, waaronder psychische klachten, financiële problemen en drugsgebruik.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder niet is verschenen. De Raad heeft verzocht om ondertoezichtstelling van de minderjarige voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleegzorgvoorziening bij de grootmoeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aanwezig zijn, gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de problematiek van de moeder. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen en haar uit huis te plaatsen bij de grootmoeder voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het noodzakelijk is om de situatie van de minderjarige en de grootmoeder gedurende het komende jaar te monitoren, om te bepalen of deze zorgstructuur op de lange termijn houdbaar is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/606161 / JE RK 21-70
Datum uitspraak: 24 februari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 19 januari 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw 1]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vrouw 2]

hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde (tevens pleegmoeder),
wonende te [woonplaats] ,
gezamenlijk bijgestaan door mr. [gemachtigde]
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport van 12 januari 2021.
Op 24 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de grootmoeder moederszijde;
- de gemachtigde van de moeder en de grootmoeder moederszijde.
Opgeroepen en niet verschenen is de moeder.

Feiten

- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de grootmoeder moederszijde.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg (te weten: bij de grootmoeder moederszijde) voor de periode van één jaar. De Raad heeft het verzoek, blijkens het verzoekschrift en het ter zitting besprokene, als volgt gemotiveerd. De Raad heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij verblijft sinds december 2019 op vrijwillig basis bij de grootmoeder moederszijde, nu de moeder door persoonlijke problematiek de zorg voor haar niet kan dragen. De oudere (half-) zus van [minderjarige] , [zus] woont vanwege dezelfde redenen ook al lange tijd bij de grootmoeder. De moeder kampt met psychische en lichamelijke klachten, zij heeft financiële problemen en er is bij haar sprake van drugsgebruik. [minderjarige] is in de opvoedsituatie bij de moeder getuige geweest van huiselijk geweld, zij heeft een hechtingsbreuk doorgemaakt en op dit moment bestaat er geen structureel contact tussen haar en de moeder. Dit leidt tot ernstige zorgen over haar ontwikkeling. Op de peuterspeelzaal liet zij zorgelijk gedrag zien wanneer de moeder in de buurt was. Het is dan ook nodig dat er hulpverlening wordt ingezet voor [minderjarige] om de nare gebeurtenissen te verwerken. Daarnaast is de grootmoeder voor nu een fijne plek voor [minderjarige] en deze dient middels een machtiging tot uithuisplaatsing gewaarborgd te blijven. In het komende jaar zal bekeken worden waar het perspectief van [minderjarige] ligt, nu het voor de grootmoeder een zware taak is om de zorg voor twee jonge kinderen te dragen.
De gecertificeerde instelling heeft zich aangesloten bij het verzoek en naar voren gebracht dat [minderjarige] het naar haar zin heeft bij de grootmoeder. De gecertificeerde ziet dat het beter met haar gaat. Het is echter te vroeg om het perspectief van [minderjarige] bij de grootmoeder te bepalen. Het komende jaar kan daarvoor gebruikt worden, met behulp van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Met de grootmoeder zullen afspraken worden gemaakt om de voorkomen dat er teveel verschillende hulpverleners over de vloer komen.
De grootmoeder heeft, mede bij monde van haar gemachtigde, verweer gevoerd en gesteld dat zij de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] niet herkennen. Het gaat goed met haar en zij heeft geen woedeaanvallen meer. Het is echter wel duidelijk dat de moeder de zorg voor [minderjarige] niet zal kunnen dragen en haar perspectief ligt bij de grootmoeder. De leeftijd van de grootmoeder zou hierbij geen rol moeten spelen. Zij speelt goed in op de behoeftes van de kinderen en ze heeft een groot en steunend netwerk. Er is dan ook verzocht om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de grootmoeder te belasten met de voogdij over haar. In het vrijwillig kader kan dan eventueel aanvullende hulpverlening worden ingezet.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
Allereerst overweegt de kinderrechter dat de Raad geen verzoek tot gezagsbeëindiging voor [minderjarige] heeft gedaan. Hetgeen door en namens de grootmoeder is aangevoerd is onvoldoende om voor de vierjarige [minderjarige] thans over te gaan tot het beëindigen van het gezag van de moeder en in plaats daarvan de grootmoeder moederszijde met het gezag te belasten. Dat hangt samen met de omstandigheid dat de grootmoeder ook de zorg voor de halfzus van [zus] draagt en het nu nog onvoldoende duidelijk is of de grootmoeder op permanente basis belast kan worden met de opvoeding en verzorging van twee jonge meisjes met elk specifieke kindproblematiek. Het is noodzakelijk dat het komende jaar duidelijk wordt wat de draagkracht van de grootmoeder is en welke mogelijkheden bestaan om haar in dergelijke mogelijk zeer veeleisende omstandigheden te ondersteunen.
De kinderrechter ziet wel voldoende aanleiding om [minderjarige] onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen. [minderjarige] wordt op dit moment ernstig bedreigd in haar ontwikkeling. Bij de moeder van [minderjarige] is sprake van persoonlijke problematiek in de vorm van fysieke en psychische klachten, middelenproblematiek en financiële problemen. [minderjarige] is in de opvoedsituatie bij de moeder getuige geweest van huiselijk geweld en middelengebruik en in 2019 heeft zij een hechtingsbreuk doorgemaakt toen zij bij de grootmoeder moederszijde ging wonen. Al deze gebeurtenissen zijn van invloed op de ontwikkeling van [minderjarige] en zij heeft hiervoor hulpverlening nodig. In het vrijwillig kader is dit echter niet of nauwelijks mogelijk gebleken, nu de moeder onvoldoende bereikbaar is voor de grootmoeder en de hulpverlening. Ook is het noodzakelijk om [minderjarige] uit huis te plaatsen. Ze verblijft inmiddels al geruime tijd bij de grootmoeder en de moeder is, gelet op de hiervoor genoemde problematiek, op dit moment niet in staat om de zorg voor haar te dragen. [minderjarige] heeft bij de grootmoeder een fijne en stabiele plek. Wel dient, zoals hierboven al is aangegeven, het komende jaar bekeken te worden of deze plek ook op de lange termijn houdbaar is.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 24 februari 2021 tot 24 februari 2022 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
en
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor netwerkpleegzorg (te weten: bij de grootmoeder moederszijde) van 24 februari 2021 tot 24 februari 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021 door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 maart 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.