ECLI:NL:RBDHA:2021:27

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
NL20.21266 NL20.21268 NL20.21270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turks gezin wegens ongeloofwaardigheid van de vrees voor vervolging door Turkse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een Turks gezin, bestaande uit vader [A], moeder [B] en zoon [C]. De aanvragen zijn afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als kennelijk ongegrond heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eisers over hun vrees voor vervolging door de Turkse autoriteiten ongeloofwaardig zijn. De vader heeft in het verleden problemen gehad met de Turkse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelt dat de vrees van het gezin voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt. De oudste zoon van het gezin heeft kritiek geuit op de Turkse overheid en is naar Nederland gevlucht, maar de rechtbank vindt dat dit niet voldoende is om aan te nemen dat de rest van het gezin ook als landverraders wordt gezien. De rechtbank wijst erop dat de eisers geen documenten hebben overgelegd die hun vrees onderbouwen en dat zij zonder problemen Turkije hebben kunnen verlaten. De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van de vader, moeder en jongste zoon als kennelijk ongegrond zijn afgewezen op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft ook de opgelegde inreisverboden aan de moeder en jongste zoon bevestigd, en oordeelt dat er geen schending is van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen onoverkomelijke emotionele banden zijn aangetoond met de oudste zoon in Nederland. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.21266, NL20.21268 en NL20.21270

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[A] , eiser 1, [B] , eiseres, en [C] , eiser 2,

gezamenlijk te noemen: eisers
V-nummers: [nummers]
(gemachtigde: mr. M. Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Procesverloop

Bij besluiten van 11 december 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder besloten het aan eiser opgelegde inreisverbod niet op te heffen en aan eiseres en eiser 2 een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.21267, NL20.21269 en NL20.21271, plaatsgevonden op 30 december 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Aydin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [A] (vader), [B] (moeder) en [C] (zoon) hebben een asielaanvraag ingediend. Zij hebben daaraan ten grondslag gelegd dat de oudste zoon van het gezin, [naam] , kritiek heeft guit op de overheid in Turkije en is gevlucht naar Nederland, waar hij in december 2017 een asielvergunning heeft gekregen. Naar aanleiding van zijn kritiek en vertrek naar Nederland heeft de rest van het gezin ook problemen ondervonden met de Turkse autoriteiten. Op 12 of 13 februari 2018 zijn politieagenten aan de deur geweest en hebben gevraagd waar de oudste zoon was. Vader is toen meegenomen naar het politiebureau waar hij ruim een uur is verhoord. Vervolgens is hij weer vrijgelaten. Op 19 juli 2018 is vader opnieuw meegenomen door agenten en op een ander bureau ruim vier uur verhoord over de verblijfplaats van zijn oudste zoon. Uiteindelijk is vader vrijgelaten en nog diezelfde avond heeft het gezin besloten het land te verlaten omdat zij zich niet meer veilig voelden. Op 28 september 2018 zijn zij vertrokken. Volgens eisers wordt het gezin door de autoriteiten gezien als landverraders en vader vreest bij terugkeer zonder proces te worden vastgezet. Daarnaast heeft de zoon aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met de Turkse autoriteiten vanwege het ontwijken van de militaire dienstplicht en dat hij vanwege zijn band met zijn broer bij het vervullen van de dienstplicht naar een oorlogsgebied zal worden gestuurd.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen afgewezen. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers acht verweerder geloofwaardig. Dat zij worden gezien als landverrader en problemen hebben met de Turkse autoriteiten vanwege kritiek van de oudste zoon op de Turkse overheid acht verweerder echter ongeloofwaardig. Datzelfde geldt de problemen die de jongste zoon vanwege de militaire dienstplicht met die overheid zegt te hebben. De asielaanvraag van vader is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e en j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat hij volgens verweerder zijn veroordeling en gevangenisstraf in Bulgarije en het Schengen inreisverbod (bewust) heeft verzwegen en een gevaar vormt voor de openbare orde vanwege een al opgelegd zwaar inreisverbod. De asielaanvraag van moeder is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw en aan de kennelijk ongegrond verklaring van de asielaanvraag van de zoon heeft verweerder artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw ten grondslag gelegd.
3. Eisers voeren aan dat de oudste zoon een asielvergunning heeft gekregen en dat diens problemen vanwege zijn kritiek op de Turkse overheid dus niet in geschil zijn. Zeker nu eisers intensief contact hebben met die zoon, lopen ook zij een onaanvaardbaar risico van terrorisme beschuldigd te worden. De activiteiten van de oudste zoon zijn bekend bij de Turkse autoriteiten. Daarom zullen ook eisers niet door hen met rust worden gelaten. Uit alle beschikbare documentatie blijkt dat op relatief grote schaal vermeende aanhangers van oppositionele bewegingen als de PKK en de Gülen-beweging worden aangehouden en gedetineerd. Daarnaast werpt verweerder ten onrechte tegen dat vader heeft verzuimd voor het vertrek zijn e-Devlet te activeren. Dat hij dat heeft nagelaten is wellicht onverstandig maar kan niet dienen als motivering voor afwijzing van de asielaanvraag. Ook stelt verweerder ten onrechte dat vader en moeder tegenstrijdig hebben verklaard; hen is gevraagd naar ontplooide politieke activiteiten door gezinsleden en dat is wat anders dan politiek betrokken. Het is logisch dat vader en moeder een enkel lidmaatschap van een beweging lang geleden niet hebben aangemerkt als ontplooide politieke activiteiten, aldus eisers.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaringen van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eisers hebben geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij in de negatieve belangstelling staan vanwege de door de oudste zoon geuite kritiek. Vader is weliswaar twee maal verhoord door de politie over de verblijfplaats van zijn oudste zoon maar daarna ook weer direct zonder voorwaarden vrijgelaten. Niet ten onrechte ziet verweerder in die twee verhoren dan ook geen reden om aan te nemen dat vader of andere gezinsleden als landverraders of terroristen worden beschouwd. Vader heeft ook zelf verklaard dat de autoriteiten hem bij die verhoren nergens van beschuldigden. Moeder en zoon hebben zelf ook geen problemen ondervonden met de autoriteiten vanwege de oudste zoon. Bovendien, zo stelt verweerder, zouden eisers, als zij daadwerkelijk als landverraders werden gezien, niet probleemloos legaal het land hebben kunnen verlaten, zoals zij nu hebben gedaan. Eisers hebben ook pas twee maanden na hun besluit om te vertrekken het land verlaten.
3.2.
Verweerder heeft er verder op gewezen dat de verklaringen van eisers dat zij worden gezien als terroristen niet stroken met algemene informatie uit externe bronnen. Het Algemeen Ambtsbericht Turkije van oktober 2019 en het Country Report on Human Rights Practices 2018 Turkey van US Department of State maken melding van anti-terreurmaatregelen die door de Turkse regering zijn genomen, zoals het niet verstrekken of nietig verklaren van paspoorten en uitvaardigen van uitreisverboden. Die maatregelen zijn in het geval van eisers niet genomen. Zij hebben legaal kunnen uitreizen met hun paspoort. Ook het profiel van personen waarop de maatregelen volgens deze externe bronnen zijn gericht, past niet bij eisers. Of eisers ook tegenstrijdig hebben verklaard over politieke activiteiten van gezinsleden - verweerder werpt hen dat tegen - is verder in deze zaak niet van doorslaggevend belang. De vrees die zij stellen te hebben richt zich immers niet op die activiteiten, maar op die van hun zoon.
4. De jongste zoon, [C] , (hierna mede: eiser) stelt verder te vrezen voor vervolging vangwege ontduiking van de militaire dienstplicht. Verweerder acht dat ten onrechte niet aannemelijk, meent hij. Hij wijst op het proces-verbaal van 27 september 2018, waaruit blijkt dat hij zich heeft onttrokken aan militaire keuring en wordt opgedragen zich binnen 15 dagen te melden op straffe van vervolging. Het verbaast eiser dat er geen referentiemateriaal zou zijn, op internet zijn al honderden vergelijkbare documenten te vinden die qua opmaak opvallend overeenkomen. Dat - volgens het Bureau Documenten - het een voorgedrukt formulier betreft waarop individuele gegevens handmatig zijn ingevuld is eveneens niet bijzonder, aldus eiser, want daar is bijna altijd sprake van. Eiser wijst verder op een door hem overgelegde verklaring van een Turkse advocaat, gespecialiseerd in mensenrechten en dienstweigering, inhoudend dat inhoud en format van het document niet afwijken van wat haar van dit soort documenten bekend is.
De jongste zoon meent ook dat hij niet tegenstrijdig verklaard heeft over het aangevraagde uitstel van de dienstplicht. Universiteiten verzoeken inderdaad om uitstel maar dat houdt in dat zij het verzoek opstellen en aan de student afgeven die vervolgens het verzoek indient. Ook heeft de zoon niet inconsistent verklaard over het militair boekje zoals verweerder stelt; hem is naar iets heel anders gevraagd. Voorts wijst de zoon op documenten waaruit blijkt dat hem militaire boetes zijn opgelegd. Eiser vreest in militaire dienst te worden ingezet tegen eigen landgenoten of geloofsgenoten en er is dus sprake van gewetensbezwaren in de zin van onderdeel C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eveneens niet te onrechte de verklaringen van de jongste zoon over de dienstplicht ongeloofwaardig geacht. Bijna tien jaar lang heeft hij zich weten te onttrekken aan de dienstplicht. Dat hem al die tijd steeds uitstel is verleend is onaannemelijk. Zo heeft hij verklaard dat hij rond zijn 19e levensjaar de eerste oproep voor militaire dienst heeft ontvangen maar uitstel kreeg omdat hij ging studeren. Uit een overgelegd document blijkt dat hij pas vanaf zijn 21e levensjaar studeerde. Bewijzen van inschrijving heeft hij niet overgelegd en er zijn ook geen bewijzen dat en hoe hij – al dan niet via internet bij de betreffende onderwijsinstellingen – geprobeerd heeft informatie over zijn inschrijving toegestuurd te krijgen. Gedurende zijn studie, eiser stelt tenminste drie jaar een rechtenstudie te hebben gevolgd, zijn geen examens afgelegd, geen certificaten behaald of anderszins resultaten geregistreerd waaruit blijkt van zijn voortgang binnen die studie. Hoe hij twee jaar lang zich aan de dienstplicht heeft weten te onttrekken blijft onduidelijk. Hij heeft verklaard dat altijd eerst een jaar uitstel wordt verleend maar verweerder acht dit niet ten onrechte onvoldoende. Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat eiser niet valt onder de categorie die volgens het Thematisch Ambtsbericht Turkije: Dienstplicht van juli 2019 uitstel kan krijgen.
4.2.
Ook stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het verkregen uitstel van de dienstplicht. Eiser heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij dat zelf met een formulier heeft aangevraagd en dat het altijd dezelfde procedure is, terwijl uit voornoemd Thematisch Ambtsbericht blijkt dat universiteiten dit voor hun studenten doen. Niet ten onrechte ziet verweerder in de uitleg in de zienswijze en eisers latere verklaringen in het nader gehoor geen verschonende verklaring voor dit verschil. Eiser heeft verder, zoals verweerder aanvoert, tegenstrijdig verklaard over het militair boekje. In het eerste gehoor heeft hij verklaard nog nooit te hebben gehoord van een boekje waarin alles aangetekend wordt. In het nader gehoor spreekt eiser over een keuringsboekje waarin onder meer mensen worden geregistreerd die zich aan de keuring onttrekken. Ook acht verweerder het niet ten onrechte bevreemdend dat eiser heeft verklaard dat wie niet op de keuring verschijnt automatisch gezocht wordt terwijl hij zelf niet is aangehouden toen hij zijn proces-verbaal is gaan ophalen. Een verklaring daarvoor heeft eiser niet gegeven. Dat eiser probleemloos legaal Turkije heeft verlaten maakt het volgens verweerder eens te meer onaannemelijk dat eiser door de autoriteiten wordt gezocht voor het ontwijken van de dienstplicht. Eiser is bovendien in 2017 weer teruggekeerd naar Turkije en heeft daar anderhalf jaar verbleven. Problemen met de dienstplicht heeft hij in die periode niet gehad. Onduidelijk is tegelijk hoe hij zich in die periode volledig aan de dienstplicht heeft kunnen onttrekken.
4.3.
Eiser heeft naar eigen zeggen (vrijwel) alle documenten die zijn dienstplicht of vervolging vanwege ontduiking daarvan kunnen onderbouwen vernietigd. Ook stelt hij geen toegang meer te hebben tot e-Devlet, het elektronisch informatiesysteem van de Turkse overheid (vergelijkbaar met DigiD). Wat hij, toen hij nog in Turkije verbleef, geprobeerd heeft om de codes voor toegang tot zijn persoonlijke account in dat systeem te krijgen, is niet duidelijk. Zowel de documenten als de gegevens uit e-Devlet hadden eisers relaas aannemelijker kunnen maken. Dat deze gegevens er niet zijn komt voor zijn risico.
4.4.
Eiser heeft een proces-verbaal overgelegd, waarin hem 15 dagen respijt wordt gegeven van de verplichting zich voor de keuring voor dienstplicht te melden. Bureau Documenten meldt over dit stuk dat de echtheid niet is vast te stellen, noch of de inhoud juist is en evenmin of het door de bevoegde instantie ter zake is afgegeven. In beroep heeft eiser een Expert Report van 28 december 2020 van een Turkse advocate overgelegd die een scan van het document heeft bekeken en beoordeeld. Deze verklaart, zakelijk weergegeven, dat het document qua format en inhoud niet afwijkt van wat haar hierover bekend is. Of het hier om een authentiek document gaat heeft zij echter niet kunnen aangeven. Evenmin is navraag gedaan bij het desbetreffende districtsbureau van politie of daar afgifte van dit document bekend is. De rechtbank voegt daaraan toe dat volgens eiser, die daarbij aanwezig zegt te zijn geweest, het document ondertekend is door drie politiefunctionarissen, die onder hun handtekening niet hun naam, maar een badgenummer hebben geplaatst. Voor zover hij zich kon herinneren heeft elke functionaris zelf zijn badgenummer vermeld – wat ook logisch lijkt wanneer men tevens zelf een handtekening zet – maar op de beschikbare scan lijken alle badgenummers in hetzelfde handschrift en met dezelfde pen te zijn geplaatst als de naam en handtekening van eiser. Samengevat komt aan dit document dan ook niet de doorslaggevende betekenis toe die eiser erin ziet.
4.5.
Ook aan de bij de zienswijze overgelegde stukken heeft verweerder niet ten onrechte weinig gewicht toegekend. Allereerst betreft het documenten die per e-mail zijn toegestuurd en dus niet op echtheid kunnen worden onderzocht. Ook heeft eiser geen verschonende verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij eerst niet en na het voornemen wel toegang heeft kunnen krijgen tot deze documenten. Daarnaast zien de documenten op boetes die zijn opgelegd wegens het niet verschijnen op de militaire keuring en verweerder stelt terecht dat daaruit niet volgt dat eiser ook gezocht wordt wegens het ontduiken van de dienstplicht.
4.6.
Voorts heeft verweerder onderdeel C2/3.2 van de Vc terecht niet op eiser van toepassing geacht. In het nader gehoor legt deze zelf een verband tussen de problemen van zijn oudere broer (dat hij als terrorist wordt gezien) en de regio waarin hij zal worden ingezet bij de dienstplicht. Verweerder heeft evenwel niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser (en zijn ouders) te vrezen heeft/hebben voor de Turkse overheid vanwege de problemen van zijn oudere broer. Daarnaast heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid dat eiser de dienstplicht kan afkopen. Dat eiser (inmiddels) wordt vervolgd/zal worden vervolgd vanwege het ontduiken van de dienstplicht heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond.
5.1.
De asielaanvraag van vader is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e en j, van de Vw. De rechtbank stelt vast dat niet is betwist dat vader zijn strafrechtelijke veroordeling en gevangenisstraf in Bulgarije en het aan hem opgelegde zware inreisverbod heeft verzwegen. Dat hij zich hiervoor schaamde en zelf meende dat hem een inreisverbod van vijf jaar was opgelegd, kan niet afdoen aan de conclusie dat hij relevante informatie heeft verzwegen en daarmee verweerder heeft misleid. Verweerder heeft dan ook terecht artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw aan vader tegengeworpen. Nu reeds één van de tegenwerpingen van het eerste lid van artikel 30b voldoende is om de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen, behoeven de andere door verweerder genoemde redenen voor het kennelijk ongegrond verklaren van de aanvraag van vader geen bespreking meer.
5.2.
De asielaanvraag van de jongste zoon is op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen over de inconsequente en tegenstrijdige verklaringen die de zoon heeft afgelegd over de dienstplicht, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de verklaringen van de zoon alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij voor vergunningverlening in aanmerking komt. Derhalve heeft verweerder ook niet ten onrechte de aanvraag van de zoon afgewezen als kennelijk ongegrond.
5.3.
De asielaanvraag van moeder is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. Naar het oordeel van de rechtbank is onderdeel c evenwel te onrechte aan moeder tegengeworpen. Zoals verweerder ter zitting heeft erkend ziet deze tegenwerping alleen op het verzwijgen door vader van zijn strafrechtelijke veroordeling en inreisverbod en niet op de persoon van moeder. Van misleiding door moeder is niet gebleken. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek in het besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de verklaringen van eisers, waaronder moeder, ten aanzien van de vrees voor de autoriteiten vanwege de problemen van de oudste zoon in Nederland, in het licht van de daarover bekende landeninformatie, heeft verweerder namelijk niet ten onrechte artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw aan moeder tegengeworpen. En die grond is op zichzelf al voldoende om ook haar aanvraag kennelijk ongegrond te mogen verklaren. Moeder is door deze misslag immers niet benadeeld.
6. Ten aanzien van het aan moeder en zoon opgelegde inreisverbod en het niet opheffen van het inreisverbod van vader voeren eisers aan dat dit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Door het inreisverbod is het voor eisers onmogelijk de oudste zoon in Nederland te bezoeken en hij kan vanwege de verleende asielvergunning niet naar Turkije reizen. Gelet op de geschiedenis van het gezin en de verantwoordelijkheid die de zoons voor hun ouders dragen is sprake van more than normal emotional ties tussen de oudste zoon en eisers, aldus eisers.
6.1.
Nu verweerder niet ten onrechte de asielaanvragen van moeder en zoon heeft afgewezen als kennelijk ongegrond was verweerder bevoegd de vertrektermijn te verkorten tot nul dagen en aan moeder en zoon een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaar. Aan vader was reeds een inreisverbod opgelegd voor tien jaar, geldend tot 31 juli 2012. Verweerder heeft in hetgeen door eisers is aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om van het opleggen dan wel handhaven van de inreisverboden af te zien. Niet ten onrechte stelt verweerder in dit verband dat niet is gebleken dat het niet mogelijk is om op een andere wijze aan het familieleven met de oudste zoon of broer in Nederland invulling te geven tijdens de duur van de inreisverboden. Daarnaast hebben eisers in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van more than emotional ties tussen hen en de meerderjarige zoon dan wel broer in Nederland. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt derhalve niet.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.