5.1De rechtbank overweegt dat verweerder op zichzelf heeft mogen kiezen voor het berekenen van de parkeerbehoefte in de oude situatie. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het feitelijk vaststellen van de parkeerbehoefte problematisch was, mede omdat onweersproken is dat in de aanloop naar de komst van het appartementencomplex geleidelijk leegstand was ontstaan in het gebouw. De feitelijke parkeersituatie was daarom niet duidelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook mogen uitgaan van de aanwezigheid van 30 groepswoningen voor verslavingszorg in de oude situatie. Eisers hebben hun stelling dat sprake was van minder woningen niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt deze stelling daarom niet.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval is gekozen voor een parkeernorm van 0,36 parkeerplaats per groepswoning bij het berekenen van de parkeerbehoefte in de oude situatie. Verweerder heeft zich bij het bepalen van deze norm gebaseerd op normen die gelden in andere steden op basis van door vergunninghouder aangeleverde informatie. Niet valt in te zien waarom verweerder deze handelwijze heeft gevolgd en niet heeft aangesloten bij de parkeernorm van 0,3 die op grond van de Nota parkeernormen geldt voor zorgwoningen. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie - dat als motivering voor het bestreden besluit dient - wordt verwezen naar de definitie van zorgwoningen in de Nota parkeernormen De bezwaarschriftencommissie heeft hierover het volgende opgemerkt:
“Voorheen waren in het pand groepswoningen voor verslavingszorg gevestigd. Voor deze functie bevat de Nota parkeernormen uit 2011 geen normen. De parkeernota bevat wel normen voor zorgwoningen. Zorgwoningen worden in de parkeernota uit 2011 als volgt gedefinieerd: “Aan ouderen aangepaste, en voor ouderen aanpasbare woningen en personen met fysieke en/of psychische beperkingen. Veel voorkomende types van zorgwoningen zijn begeleid wonen, gehandicaptenzorg, gezinsvervangend tehuis, groepswonen, psychogeriatrische zorg, short stay, somatische zorg, verpleeghotel, verpleeghuis, verslavingszorg, verzorgingshuis, zorgappartement, en zorghotel”.
Verweerder is er niet in geslaagd overtuigend toe te lichten waarom de voorheen aanwezige groepswoningen voor verslaafden niet onder deze definitie uit de Nota parkeernormen vallen. Dat brengt mee dat in het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom voor de oude situatie is uitgegaan van een parkeernorm van 0,36 per groepswoning (resulterend in een parkeerbehoefte van 10,8 parkeerplaatsen) en niet van een parkeernorm van 0,3 per groepswoning (resulterend in een parkeerbehoefte van 9 parkeerplaatsen). Aldus heeft verweerder niet duidelijk gemaakt waarom de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie is berekend op (14,6 – 10,8 =) afgerond 4 parkeerplaatsen in plaats van (14,6 – 9 =) afgerond 6 parkeerplaatsen. Het bestreden besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een draagkrachtige motivering.
6. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de beroepen in beide zaken gegrond verklaren. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover hierin de bezwaren tegen het afwijken van artikel 33, onder b, van het bestemmingsplan ongegrond zijn verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Dat betekent dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit kan verweerder de heroverweging van het primaire besluit in het nieuw te nemen besluit op bezwaar beperken tot de bezwaargronden die betrekking hebben op het aspect parkeren.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor zowel [eiser 1] en [eiser 2] als [eiser 3] vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door [eiser 1] en [eiser 2] betaalde griffierecht van € 174,- en het door [eiser 3] betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden.