In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een crisismaatregel die door de burgemeester van Den Haag was opgelegd op 29 januari 2021. Betrokkene, geboren in 2003 in Bulgarije en thans verblijvende in een psychiatrische accommodatie, heeft op 16 februari 2021 beroep ingesteld tegen deze maatregel, naar aanleiding van een verzoekschrift dat was ingediend op basis van artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet is gehoord voordat de crisismaatregel werd opgelegd, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. De burgemeester had moeten zorgen voor een zorgvuldige hoorplicht, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende inspanningen heeft geleverd om betrokkene te horen, en dat het hoorverslag te summier was om aan de wettelijke eisen te voldoen. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard.
Daarnaast heeft betrokkene schadevergoeding gevraagd, die door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat betrokkene recht had op schadevergoeding van € 100,-, omdat hij niet was gebeld voor het horen en daardoor nadeel had ondervonden. De rechtbank heeft de gemeente Den Haag veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding. De beslissing is op 15 maart 2021 telefonisch medegedeeld aan de partijen, en de schriftelijke uitwerking is op 18 maart 2021 vastgesteld. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open, en tegen de beslissing tot toekenning van schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.