In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiseres, die eerder een verblijfsvergunning had aangevraagd op basis van haar bekering tot het christendom. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag op 9 november 2020 niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de rechtbank op 8 december 2020 een tussenuitspraak heeft gedaan, waarin werd vastgesteld dat het besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. De Staatssecretaris kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, wat leidde tot een aanvullend besluit op 22 december 2020, waarin de aanvraag als kennelijk ongegrond werd afgewezen.
Tijdens de zittingen op 27 november 2020 en 23 februari 2021 heeft de rechtbank de verklaringen van eiseres en de getuigen gehoord. Eiseres heeft verklaard dat haar geloofsleven is veranderd door een gebedsconferentie, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen niet voldoende zijn om de geloofwaardigheid van haar bekering aan te tonen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet in staat is geweest om aan te tonen dat zij oprecht is bekeerd en dat de verklaringen van haar getuigen niet voldoende ondersteuning bieden voor haar relaas.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, omdat het oorspronkelijke besluit van de Staatssecretaris motiveringsgebreken bevatte. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.869,-.