ECLI:NL:RBDHA:2021:2661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
NL20.19489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiseres, die eerder een verblijfsvergunning had aangevraagd op basis van haar bekering tot het christendom. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag op 9 november 2020 niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de rechtbank op 8 december 2020 een tussenuitspraak heeft gedaan, waarin werd vastgesteld dat het besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. De Staatssecretaris kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, wat leidde tot een aanvullend besluit op 22 december 2020, waarin de aanvraag als kennelijk ongegrond werd afgewezen.

Tijdens de zittingen op 27 november 2020 en 23 februari 2021 heeft de rechtbank de verklaringen van eiseres en de getuigen gehoord. Eiseres heeft verklaard dat haar geloofsleven is veranderd door een gebedsconferentie, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen niet voldoende zijn om de geloofwaardigheid van haar bekering aan te tonen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet in staat is geweest om aan te tonen dat zij oprecht is bekeerd en dat de verklaringen van haar getuigen niet voldoende ondersteuning bieden voor haar relaas.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, omdat het oorspronkelijke besluit van de Staatssecretaris motiveringsgebreken bevatte. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.869,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19489
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet- ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020.
Bij tussenuitspraak van 8 december 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door op 22 december 2020 een aanvullend besluit te nemen (het aanvullende besluit). Bij dit aanvullende besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Alizadeh Afshar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn ter zitting als getuigen verschenen [getuige 1] en [getuige 2].

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het aanvullend besluit, anders dan in het besluit van 9 november 2020, ervan uitgaat dat eiseres wél nieuwe feiten en omstandigheden aan haar onderhavige aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Deze nieuwe feiten en omstandigheden leiden er volgens verweerder niet toe dat eiseres haar gestelde bekering tot het christendom alsnog geloofwaardig heeft gemaakt. Verweerder heeft de aanvraag daarom nu als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze beoordeling van verweerder leidt ertoe dat de rechtbank nu een andere toets aanlegt. Zij toetst niet meer of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, maar of het standpunt van verweerder omtrent de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres houdbaar is.
3. Eiseres heeft verklaard over de impact en de uitwerking die de ervaring tijdens de gebedsconferentie op haar geloofsleven heeft gehad. Zij heeft aangegeven dat zij sindsdien de warmte en aanwezigheid van de Heilige Geest ervaart en dat zij veel denkt aan de kwellingen en pijn die Jezus Christus aan het kruis heeft ondergaan. Ook heeft zij leren bidden voor de aanwezigheid van de Heilige Geest in haar leven.
4. De rechtbank acht het niet ten onrechte dat verweerder deze verklaring te weinig persoonlijk en authentiek vindt om aannemelijk te maken dat bij eiseres sprake is van een diepe innerlijke overtuiging met betrekking tot het christelijke geloof. Verder acht de rechtbank het niet ten onrechte dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres aan de hand van haar de door haar gestelde nieuwe feiten en omstandigheden nog steeds geen inzicht heeft gegeven in de motieven en het proces van haar bekering. Zo heeft eiseres nog steeds niet inzichtelijk gemaakt hoe en waarom zij tot haar bekering is gekomen, hoe dit proces van bekering voor haar is verlopen en welke keuzes en afwegingen zij in dit verband weloverwogen en welbewust heeft gemaakt.
5. Om die reden heeft verweerder de asielgrond van eiseres dat zij bekeerd is tot het christendom onverminderd ongeloofwaardig mogen vinden. De verklaringen van eiseres over de gebedsconferentie hebben de eerder geoordeelde ongeloofwaardigheid van haar bekeringsrelaas niet kunnen wegnemen.
6. Omdat verweerder de bekering van eiseres nog steeds ongeloofwaardig heeft mogen vinden, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat de verbreking van haar relatie heeft plaatsgevonden onder invloed van die gestelde veranderde geloofsopvatting.
7. Eiseres is er zodoende niet in geslaagd om aan de hand van haar eigen verklaringen aannemelijk te maken dat zij oprecht is bekeerd. Om die reden heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de brieven en dagboekfragmenten geen ondersteuning kunnen bieden aan het relaas van eiseres. Ditzelfde geldt voor de verklaringen die de getuigen ter zitting hebben afgelegd.
8. Het besluit geeft er afdoende blijk van dat verweerder het vorenstaande heeft gewogen in samenhang met de kennis die eiseres heeft van het christelijke geloof en de activiteiten die zij in kerkelijk verband verricht.
Conclusie
9. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, omdat het besluit van 9 november 2020 motiveringsgebreken bevatte. Verweerder heeft deze gebreken in het aanvullende besluit van 22 december 2020 hersteld. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 9 november 2020 in stand laten.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.869,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting na tussenuitspraak met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.869,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.