ECLI:NL:RBDHA:2021:2613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake herhaald rekest van eiser tegen besluiten van de staatssecretaris van Defensie

Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, en de staatssecretaris van Defensie. De zaak betreft een herhaald rekest van eiser om de looptijd in rang als sergeant-majoor bij het commando landstrijdkrachten te betrekken bij de huidige rang van sergeant-majoor bij het commando zeestrijdkrachten. Eiser had eerder, op 20 december 2018, een verzoek ingediend dat door verweerder was afgewezen. Dit besluit was echter niet voorzien van een rechtsmiddelenclausule, waardoor eiser geen mogelijkheid had om bezwaar aan te tekenen. Eiser heeft vervolgens op 21 september 2020 een herhaald rekest ingediend, dat wederom werd afgewezen. Hierop heeft eiser bezwaar gemaakt tegen beide besluiten, wat leidde tot de huidige procedure.

Tijdens de zitting op 18 februari 2021 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waarbij eiser stelde dat hij niet in staat was geweest om zijn bezwaren tegen de onderliggende stukken, zoals de puntentelling, naar voren te brengen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 21 september 2020 vernietigd dient te worden, omdat de bezwaarprocedure niet correct was doorlopen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 20 december 2018. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1068,-, en het griffierecht van € 178,- dient aan eiser te worden vergoed.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Eleveld).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 heeft verweerder eisers rekest, om de looptijd in rang als sergeant-majoor bij het commando landstrijdkrachten (clsk), te betrekken bij looptijd in de huidige rang van sergeant-majoor bij het commando zeestrijdkrachten (czsk), afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2020 heeft verweerder het herhaalde rekest van eiser afgewezen.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van
21 september 2020 én tegen het besluit van 20 december 2018.
Verweerder heeft deze brief aan de rechtbank doorgezonden met verwijzing naar artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] , functietoewijzer bij defensie.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 25 oktober 2018 het voornoemde rekest ingediend. Verweerder heeft dit bij besluit van 20 december 2018 afgewezen. Daarbij is abusievelijk geen rechtsmiddelenclausule opgenomen.
Bij rekest van 11 december 2019 doet eiser een herhaald rekest en vraagt om toepassing van de hardheidsclausule.
Bij besluit van 21 september 2020 heeft verweerder dit rekest van eiser afgewezen omdat de omstandigheden ongewijzigd zijn.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van
21 september 2020 én tegen het besluit van 20 december 2018.
Verweerder heeft deze brief aan de rechtbank doorgezonden met verwijzing naar artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Het besluit van 21 september 2020 wordt daarbij door verweerder aangemerkt als een beslissing op bezwaar. Het herhaalde rekest wordt door verweerder gezien als een bezwaarschrift.
2 Eiser kan zich in deze handelwijze van verweerder niet vinden. Op deze wijze heeft eiser geen mogelijkheid gekregen om argumenten aan te dragen tegen de onderliggende stukken zoals de puntentelling. Het besluit van 21 september 2020 dient vernietigd te worden. Verweerder dient eerst te beslissen op het bezwaar van eiser.
3 De rechtbank volgt eiser in zijn betoog. Dat het besluit van 21 september 2020 inhoudelijk juist zou zijn, zoals verweerder betoogt, maakt niet dat de bezwaarprocedure, overgeslagen kan worden.
4 Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit van 21 september 2020. Verweerder dient inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 11 december 2019.
5 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.