ECLI:NL:RBDHA:2021:2527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
C/09/601767 / KG ZA 20-1034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over uitvoering en uitleg vaststellingsovereenkomst met betrekking tot merkrechten en handelsnamen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021, gaat het om een geschil tussen verschillende partijen over de uitvoering en uitleg van een vaststellingsovereenkomst die betrekking heeft op merkrechten en handelsnamen. De eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4], [eiser 5] en [eiser 6], hebben vorderingen ingesteld tegen [gedaagde1] en verschillende vennootschappen, waaronder World Traveller Holding B.V. en World Traveller B.V. De kern van het geschil betreft de (terug)overdracht van merkrechten en het gebruik van de handelsnaam 'Dash Berlin'. De eisers vorderen onder andere dat de gedaagden worden veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, die onder meer inhoudt dat de gedaagden de merkrechten en handelsnamen aan de eisers moeten overdragen. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat zij een tegenvordering hebben die zij willen verrekenen met de vorderingen van de eisers. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden niet hebben voldaan aan hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst en heeft hen veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst, inclusief het staken van het gebruik van de handelsnaam 'Dash Berlin'. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 81.380,66 aan de eisers, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter heeft ook dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/601767 / KG ZA 20-1034
Vonnis in kort geding van 17 maart 2021
in de zaak van
1 [eiser 1] ,
te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[eiser 3],
te [woonplaats 2] ,
4.
[eiser 4],
te [vestigingsplaats 2] ,
5.
[eiser 5],
te [woonplaats 3] ,
6.
[eiser 6],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaten: mrs. Th.J. Bousie, A.S. van Everdingen en T.A.E. Bossen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde1] ,

te [woonplaats 4] ,
2.
WORLD TRAVELLER HOLDING B.V.,
te Den Haag,
3.
WORLD TRAVELLER B.V.,
te Den Haag,
4.
WORLD TRAVELLER MERCHANDISE B.V.,
te Den Haag,
5.
BOUNCING PRODUCTIONS B.V.,
te Den Haag,
6.
PLAYING GLOBAL B.V.,
te Den Haag,
7.
DUTCHMASTER MERCH B.V.,
te Den Haag,
8.
WT INVESTMENT B.V.,
te Den Haag,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaten: mrs. M.T.M. Koedooder en V.F. den Hollander te Amsterdam.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:
- eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie gezamenlijk als [eisers] (mannelijk enkelvoud);
- eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie sub 1 tot en met sub 4 gezamenlijk als [eisers 1t/m4] (mannelijk enkelvoud);
- eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie afzonderlijk als [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6] ;
- gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie gezamenlijk als [gedaagden] (mannelijk enkelvoud);
- gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie sub 2 tot en met 8 gezamenlijk als de vennootschappen;
- gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie afzonderlijk als [gedaagde1] , World Traveller Holding, World Traveller, World Traveller Merchandise, Bouncing Productions, Playing Global, DutchMaster Merch en WT Investment.
De zaak is voor [eisers] inhoudelijk behandeld door de advocaten voornoemd en
mr. A.B. Vissers, advocaat te Amsterdam, en voor [gedaagden] door de advocaten voornoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 februari 2021, met producties EP01 tot en met EP36;
  • de akte indiening producties in conventie, tevens akte eis in reconventie, ingekomen ter griffie op 4 februari 2021, met producties GP01 tot en met GP22;
  • de producties EP37 tot en met EP44 van [eisers] , ingekomen ter griffie op 5 februari 2021;
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling (zie onder 1.2) toegezonden pleitnota’s van [eisers] en [gedaagden] , ingekomen ter griffie op 12 februari 2021;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft – via een videoverbinding – plaatsgevonden op 16 februari 2021.
1.3.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 3] zijn in 2006 gestart met DJ act ‘Dash Berlin’ (ook wel ‘het collectief Dash Berlin’ genoemd). Vanaf 2008 was [gedaagde1] DJ van Dash Berlin. [eiser 5] verzorgde vanaf toen de boekingen van de optredens en werd verantwoordelijk voor de financiële en fiscale aangelegenheden. [eiser 5] werkte daarbij via zijn boekingsagency [eiser 6] . Voor de afhandeling van fiscale aangelegenheden in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS), waar [gedaagde1] als DJ van Dash Berlin vaak optrad, schakelde [eiser 6] een Amerikaans adviesbureau in, CWA Management (hierna: CWA). Tourmanager van Dash Berlin was [tourmanager] (hierna: [tourmanager] ).
2.2.
In 2010 zijn [eiser 1] , [eiser 3] , [eiser 5] , [tourmanager] en [gedaagde1] overeengekomen dat van de totale inkomsten voortkomend uit de optredens van [gedaagde1] eerst de vlucht- en hotelkosten zouden worden afgetrokken, vervolgens 20% ten behoeve van [eiser 6] , daarna 10% ten behoeve van [tourmanager] en dat van het resterende deel 37,5% zou toekomen aan [eiser 1] , 37,5% aan [eiser 3] en 25% aan [gedaagde1] .
2.3.
In de jaren die volgden op de start van de hiervoor genoemde samenwerking hebben [eiser 2] en [eiser 4] , wereldwijd, merkaanvragen ingediend. Een aantal van die aanvragen heeft tot registratie geleid. Het gaat om de volgende aanvragen/registraties (dit overzicht is overgelegd als productie EP06):
De in dit overzicht genoemde registraties met de nummers 1388473 en 1388475 betreffen de volgende Beneluxmerken:
en
2.4.
Dash Berlin is uitgegroeid tot een internationaal succesvolle act.
2.5.
[eiser 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser 2] , [eiser 3] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser 4] en [eiser 5] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser 6] .
2.6.
[gedaagde1] is enig aandeelhouder en bestuurder van World Traveller Holding. World Traveller Holding is enig aandeelhoudster van WT Investment. Bestuurder van WT Investment is [gedaagde1] . WT Investment is enig aandeelhoudster en bestuurster van World Traveller, World Traveller Merchandise, Bouncing Productions, Playing Global en DutchMaster Merch.
2.7.
CWA deed in de VS ‘belastingaangifte’ onder het fiscale nummer van [gedaagde1] . De verschuldigde belasting werd pro rata [
de voorzieningenrechter begrijpt: naar rato van het aandeel in de inkomsten voortkomend uit de optredens van [gedaagde1]] voldaan.
2.8.
Nederlandse staatsburgers zoals [gedaagde1] , die in de VS inkomsten genereren, moeten hun verplichting tot het betalen van belasting over die inkomsten nakomen door bij de IRS [1] (tijdig) een formulier getiteld ‘U.S. Individual Income Tax Return’ (formulier 1040) in te vullen en in te dienen. Wanneer het aantal dagen dat zij in de VS hebben verbleven onder een bepaalde grens blijft (in 2017 lag de grens bij 183 dagen), dan worden zij beschouwd als ‘non-resident’ en belast over alleen de inkomsten die zij in de VS hebben gegeneerd. Wordt bedoelde grens overschreden, dan moeten zij, teneinde te voorkomen dat zij als ‘resident’ worden aangemerkt en worden belast over het door hen gegenereerde wereldinkomen, een beroep doen op de zogenaamde ‘tiebreaker-regels’ uit het tussen Nederland en de VS gesloten belastingverdrag door, naast het ‘U.S. Individual Income Tax Return-formulier’, tijdig (dat wil zeggen gelijktijdig met het indienen van dat formulier) een tweetal andere formulieren (formulier 1040NR (getiteld ‘U.S. Nonresident Alien Income Tax Return’) en formulier 8833 (getiteld ‘Treaty Based Return Position Disclosure’) in te vullen en in te dienen. Alsdan wordt (in beginsel) ook alleen belasting geheven over het in de VS gegenereerde inkomen. Na het indienen van de benodigde formulieren moet het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting dat uit de in die formulieren gemaakte berekening voortvloeit, (tijdig) worden voldaan. Daarna volgt controle van de IRS en, voor zover daartoe noodzaak wordt gezien, onderzoek.
2.9.
In het voorjaar van 2018 is de samenwerking tussen [eisers] , [tourmanager] en [gedaagde1] verbroken en zijn er (juridische) geschillen ontstaan. De juridische geschillen zijn ook uitgemond in gerechtelijke procedures, – onder meer – bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hetgeen leidde tot een vonnis van 16 juli 2018 [2] ) en bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hetgeen leidde tot een vonnis van 30 januari 2019 [3] ).
2.10.
Kort voorafgaand aan de verbreking van de samenwerking werden World Traveller, World Traveller Merchandise, Bouncing Productions, Playing Global,
DutchMaster Merch en WT Investment opgericht.
2.11.
In de periode tussen 11 april 2018 en 10 mei 2019 heeft [gedaagde1] , wereldwijd, buiten medeweten van [eisers 1t/m4] , merkdepots verricht. Tegen enkele depots is door [eisers 1t/m4] oppositie ingesteld. Een aantal depots heeft geleid tot registratie. Een overzicht van die depots/registraties is hieronder afgebeeld (dit overzicht is overgelegd als productie EP07):
De in dit overzicht opgenomen woordmerken zullen hierna, gezamenlijk met de onder 2.3 weergegeven merken (woordmerken, een beeldmerk en een gecombineerd
woord-/beeldmerk) ook worden aangeduid als ‘de Dash Berlin-merken’.
2.12.
In het voorjaar van 2018 heeft [gedaagde1] aan [eiser 6] laten weten dat [eiser 6] geen (fiscale) werkzaamheden meer voor hem mocht verrichten. De in verband met die werkzaamheden door [gedaagde1] aan [eiser 6] verstrekte volmacht, werd door [gedaagde1] ingetrokken. Op enig moment heeft [gedaagde1] voor het verrichten van fiscale werkzaamheden die voorheen aan [eiser 6] waren opgedragen, het Amerikaanse belastingadviesbureau [X] (hierna: TSJ) ingeschakeld.
2.13.
Op 10 december 2018 heeft [directeur van X] (hierna: [directeur van X] ), directeur/bestuurder van TSJ, aan [eiser 6] een e-mail gestuurd waarin – onder
meer – is opgenomen:
Op verzoek van de heer [gedaagde1] gaan wij aan de slag met zijn US aangifte 2017.
Hiervoor wil ik u vragen de volgende documenten met mij te delen:
- Winst- en verlies rekening US 2017 met daarin bruto omzet en de kosten gerelateerd aan de shows in de US;
- Overzicht van de US shows 2017 per plaats / staat met bruto omzet per show;
- Alle 1042S federal withholding tax (bronbelasting) certificaten;
- Alle State tax certificaten.
De deadline voor het indienen is deze week, dus u zou ons enorm helpen deze informatie zo spoedig mogelijk met ons te delen.
(…)
2.14.
Op 19 december 2018 heeft [directeur van X] een e-mail gestuurd aan [gedaagde1] en zijn toenmalige advocaten. Daarin is – onder meer – het volgende opgenomen:
(…)
Mijn collega’s bevestigen het volgende:
“In 2017 however, he [
[gedaagde1] , toevoeging voorzieningenrechter] far exceeded the 183days and therefore considered a Resident. Since he is a dual resident and treaty tieing to NL, we are still required to file FBARs [
Foreign Bank Account Reports, zo begrijpt de voorzieningenrechter] and modified Form 5471. No tax on subpart F income, if any.
We will file Form 1883 [
de voorzieningenrechter begrijpt: 8833] along with 1040NR.
Does he have a NL or other countries business entity(ies)? If so, please provide us the Financial Statements. We need the highest balances in each foreign account and data of the highest balance along with the name and address of the institution.”
Voor 2017 ben je dus wel over de threshold van de substantial presence test, en het lijkt voor het eerst.
Om de aangifte 2017 volledig in te kunnen dienen hebben we dus nodig:
- Jaarrekening 2017 van je nederlandse BV’s
- Overzicht van al je bankrekeningen inclusief bedrag en datum van hoogste balans per rekening gedurende het jaar 2017
Deze verplichting is de FBAR verplichting, zoals telefonisch reeds kort uitgelegd.
Hoe sneller we deze documenten op tafel hebben, hoe meer we het aantal dagen dat we te laat zijn met indienen kunnen beperken.
Vanavond spreek ik onze tax director, ik zal vragen of we de reguliere aangifte (1040 NR) alvast zouden kunnen indienen en dan de FBAR (8833) daarna.
(…)
2.15.
[directeur van X] heeft op 21 december 2018 wederom een e-mail gestuurd aan [gedaagde1] en zijn toenmalige advocaten. In deze mail is het volgende opgenomen:
In de US tax aangifte 2016 van de heer [gedaagde1] staan de volgende aantallen dagen genoemd die hij in de US doorgebracht zou hebben.
Aangezien de heer [gedaagde1] heeft aangegeven dat het aantal optredens in 2016 al boven de 74 lag, lijkt dit dus onjuist.
Het aantal doorgebrachte dagen is doorslaggevend in de vaststelling van de belastingplicht in de US.
In de US kan je via de 1-94 openbare bron, kan je checken hoeveel dagen iemand in het land is geweest op basis van border control in- en uitreisgegevens.
Op basis van deze gegevens blijkt uit de 1-94 gegevens dat de heer [gedaagde1] in 2016 meer dan 74 dagen heeft doorgebracht in de US en in 2015 minder dan hierboven staat, zoals opgenomen in de 2016 aangifte.
2.16.
Eind mei 2019 hebben [eisers] en [gedaagden] , World Traveller Media B.V. (hierna: World Traveller Media) en World Traveller Vinyl B.V. (hierna: World Traveller Vinyl) een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst [4] ). In de vaststellingsovereenkomst is – onder meer – het volgende opgenomen:
(…)
Partijen komen overeen als volgt:
Merkrecht, handelsnaam en onderneming Dash Berlin
1. [eiser 1] en [eiser 3] , althans [eiser 2] en [eiser 4] , zullen direct na ondertekening van deze overeenkomst hun merkrechten op de naam Dash Berlin overdragen aan [gedaagde1] , althans een door hem nader te noemen vennootschap. Dat geldt voor alle merkinschrijvingen. [eiser 1] en [eiser 3] zullen derhalve [gedaagde1] of een door hem aan te wijzen merkgemachtigde machtigen om inschrijvingen en de doorhaling te verrichten, waarbij de kosten voor rekening van [gedaagden] komen. De diverse oppositieprocedures worden gestaakt onmiddellijk na het ondertekenen van deze overeenkomst, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het staat [gedaagden] daarna derhalve vrij het merk, inclusief alle hashtags te gebruiken met daarin het teken Dash of Dash Berlin. [eiser 1] en [eiser 3] althans [eiser 2] en [eiser 4] dragen aan [gedaagden] de handelsnaam Dash Berlin over, en [gedaagden] , aanvaarden dit. [gedaagden] zal het gebruik van het merkrecht en handelsnamen Dash Berlin door [eisers] ter exploitatie van tot op heden uitgebrachte muziek onder de naam Dash Berlin eeuwigdurend gedogen en dat is niet opzegbaar.
2. Tegelijkertijd dragen zij de eigendomsrechten in de onderneming Dash Berlin over, dit behelst het recht onder de naam Dash Berlin op te treden, en merchandising en endorsements inkomsten te genereren met of door gebruikmaking van de naam Dash Berlin. [gedaagden] aanvaarden deze overdracht. Het bevat nadrukkelijk geen andere rechten van intellectueel eigendom, zoals auteursrecht en of naburig recht.
Financiële afwikkeling
3. [gedaagden] betaalt aan [eiser 1] en [eiser 3] tezamen dan wel aan (een) door hen aan te wijzen derde(n) voor het gebruik van de naam Dash Berlin gedurende de hierna omschreven Periode waarin [eiser 1] en [eiser 3] ingevolge paragraaf 7 aanspraak kunnen maken op terugoverdracht van de onderneming, de merken, de handelsnaam en de inloggegevens van social media-accounts, een licentievergoeding. Deze licentievergoeding (‘de Vergoeding’) is vastgesteld op 22% van de bruto omzet uit de optredens van [gedaagden] en al dan niet aan hem gelieerde vennootschappen (‘Inkomsten’). Deze vergoeding ziet op alle Inkomsten die [gedaagden] na ondertekening van deze overeenkomst en voor een periode van (3) drie jaren daarna verwerft en eventuele verlenging conform paragraaf 11 (Periode). Ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel zal een separaat document ten aanzien van het gebruik van de naam Dash Berlin worden opgesteld.
4. De Vergoeding wordt verschuldigd per kwartaal. Hiertoe zal binnen 6 weken na het einde van elk kwartaal door [gedaagden] een overzicht worden toegezonden van de omzet van het afgelopen kwartaal. Op basis daarvan zal door [eisers] een factuur worden uitgereikt die vervolgens binnen 14 dagen zal worden voldaan door [gedaagden] Indien [gedaagden] aantoonbaar Inkomsten van derden (nog) niet heeft ontvangen die hij wel had moeten ontvangen in het betreffende kwartaal, zullen partijen in nader overleg treden over een latere betaaldatum.
5. Ter controle van de Vergoeding stelt [gedaagden] een door [eisers] aangewezen professional voor wie geheimhouding geldt (bijvoorbeeld advocaat of accountant) in staat de administratie te controleren binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar en ook na afloop van de Periode.
(…)
6. Onder betaling van de Vergoedingen staat het [gedaagden] vrij het merk Dash Berlin te gebruiken op welke wijze dan ook, met inbegrip van liveoptredens en aankondigingen daarvoor, merchandise, endorsements, etc. (…)
7. Indien [gedaagden] niet of niet geheel voldoet aan de betalings- en inzageverplichtingen als genoemd in paragrafen 3, 4 en 5 krijgt [gedaagde1] vier weken de tijd om na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling per aangetekende post alsnog aan deze verplichtingen te voldoen.
Indien hij na deze of een in goed overleg vastgestelde termijn niet voldoet aan deze verplichtingen, draagt [gedaagde1] binnen twee weken na afloop van deze termijn alle merken, handelsnamen onder de naam en/of het teken Dash Berlin, de volledige onderneming en de merk- en eigendomsrechten als genoemd in paragrafen 1, 2, 13, 14 en 15 op zijn kosten aan [eiser 1] en [eiser 3] , althans door hen aan te wijzen vennootschappen over.
(…)
11. In het geval [gedaagde1] tijdelijk niet langer zelf wil of kan optreden in de Periode, zal de Periode
worden verlengd met de periode waarin [gedaagde1] tijdelijk niet optreedt. Onder tijdelijk wordt in
dit verband verstaan een periode van meer dan vier weken.
(…)
Merkrecht Aropa en huisstijl
13. Direct na ondertekening van deze overeenkomst zullen [eiser 1] en [eiser 3] zich inspannen om [gedaagde1] , althans een door hem aan te wijzen vennootschap, gerechtigde te laten worden van de handelsnaam en huisstijl van Aropa. Partijen verplichten zich jegens elkaar om alle (rechts)handelingen te verrichten die nodig zijn om dit te bewerkstelligen. Omdat hiervoor de medewerking van derden nodig is, kunnen [eiser 1] en [eiser 3] overdracht niet garanderen.
Eigendom URL
14. Direct na ondertekening van deze overeenkomst zal [gedaagde1] , althans een door hem aan te wijzen vennootschap, gerechtigde worden tot de URL dashberlin.com en dashberlinworld.com. [gedaagden] bepaalt als enige partij of en welke content op die webpagina’s geplaatst wordt, met uitzondering van content die [eisers] betreft, dan alleen na voorafgaande toestemming van hen. [eisers] verplichten zich al het nodige te doen om de overdracht zo spoedig mogelijk doch binnen 3 weken na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst te bewerkstelligen.
Social media Dash Berlin
15. [gedaagde1] , althans een door hem aan te wijzen vennootschap, wordt eigenaar van de social media accounts die zijn gekoppeld aan de naam Dash Berlin genoemd in bijlage 1. [eisers] verplichten zich al het nodige te doen om de overdracht van inloggegevens van de social media genoemd in bijlage l zo spoedig mogelijk doch binnen 3 weken na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst te bewerkstelligen.
(…)
Samenwerking
18. De voormalige samenwerking tussen partijen eindigt door ondertekening van deze
vaststellingsovereenkomst.
(…)
Fiscale kwesties(…)
21. Partijen komen overeen dat [eisers] de volledige afwikkeling met de Amerikaanse
belastingdienst (inclusief state tax) met betrekking tot Dash Berlin tot mei 2018 zullen
organiseren en de kosten daarvan zullen dragen. Hiertoe zullen partijen de volgende afspraken
maken c.q. uitwerken:
[gedaagden] zal alle correspondentie die door hem, of zijn gemachtigden met de IRS is of wordt gewisseld met betrekking tot Dash Berlin tot en met mei 2018, overleggen aan [eisers] en [gedaagden] garandeert dat daarin geen fiscaal ongunstige uitlatingen/toezeggingen zijn gedaan jegens alle betrokkenen.
[gedaagden] zal een volmacht hiertoe verstrekken aan [eisers] , waarbij wordt afgesproken dat [eisers] alle correspondentie met de IRS aan [gedaagden] toesturen, dit binnen een termijn van uiterlijk 48 uur voordat deze communicatie aan de IRS wordt gestuurd (waarbij feestdagen en dagen in het weekend niet worden meegerekend). [eisers] vrijwaren [gedaagden] voor alle fiscale verplichtingen die [gedaagden] krijgt ten opzichte van de IRS na ondertekening van deze overeenkomst met betrekking tot Dash Berlin tot en met 2018 en [gedaagden] aanvaardt deze vrijwaring;
Eventuele nieuwe teruggaven van de IRS (inclusief state tax) tot en met mei 2018 komen toe aan [eisers] en [tourmanager] en eventuele nadere naheffingsaanslagen (inclusief state tax) zullen door [eisers] (en [tourmanager] ) worden betaald. Eventuele teruggaven uit 2018 zullen partijen in goed overleg met elkaar verdelen naar rato van het aandeel Dash Berlin en [gedaagde1] , waarbij teruggaven en/of vorderingen die betrekking hebben op het gedeelte van het jaar waarin is opgetreden onder de naam Dash Berlin toekomen aan [eisers] en [tourmanager] c.s.
(…)
Procedures
26. Binnen 24 uur nadat [eisers] hun verplichtingen ten aanzien van de overdracht van de merkrechten, handelsnaam, eigendom van de onderneming, social media en URL’s zijn nagekomen, zullen partijen alle lopende procedures (bodemprocedure in Den Haag, appelprocedure in Amsterdam) op eigen kosten beëindigen, waarbij partijen elkaar over en weer afschrift zenden van de intrekkingshandelingen. Partijen zullen geen nadere procedures starten ten aanzien van dit geschil.
(…)
Finale kwijting
31. Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting voor alle aanspraken anders dan vervat in deze regeling, uit hoofde van de samenwerking onder Dash Berlin en/of de beëindiging hiervan. Tevens komen partijen overeen niets meer van elkaar te vorderen zodra aan de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst is voldaan. Voor zover er dwingende verplichtingen voortvloeien uit de Wet op de Omzetbelasting, die nopen tot correcties, verlenen partijen daaraan hun medewerking. Partijen zullen in dit verband zelf geen actie initiëren.
Overige bepalingen
32. Deze vaststellingsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde duur vanaf ondertekening ervan en is niet opzegbaar en niet voor (al dan niet buitengerechtelijke) ontbinding vatbaar. Partijen dragen ter zake hun eigen kosten.
(…)
34. Met uitzondering van de specifieke bepalingen, zullen partijen proberen alle uit deze overeenkomst voortvloeiende geschillen in eerste instantie via mediation op te lossen. Voor zover dat niet lukt, zal het geschil in eerste aanleg uitsluitend worden voorgelegd aan de ter zake bevoegde rechter in Nederland. Partijen behouden zich het recht voor deze vaststellingsovereenkomst in rechte te overleggen.
(…)
2.17.
In de in artikel 15 van de vaststellingsovereenkomst genoemde bijlage 1 is het volgende opgenomen:
BIJLAGE 1 – social media accounts
TWITTER
www.twitter.com/dashberlinFACEBOOK
www.facebook.com/dashberlinofficial1YOUTUBE
www.youtube.com/dashberlinDASHBERLIN.COMDASHBERLINWORLD.COMINSTAGRAM
www.instagram.com/dashberlinSOUNDCLOUD
www.soundcloud.com/dashberlinSPOTIFY
www.spotify.com/dashberlin
2.18.
World Traveller Media B.V. en World Traveller Vinyl B.V. zijn inmiddels opgehouden te bestaan wegens gebrek aan baten.
2.19.
Met een document getiteld ‘deed of assignment’ hebben [eiser 2] en [eiser 4] de hiervoor onder 2.3 weergegeven merkaanvragen en merkregistraties en de daarmee samenhangende goodwill overgedragen aan [gedaagde1] . Bedoeld document is op 3 juni 2019 door [eiser 1] en [eiser 3] ondertekend.
2.20.
Naast genoemde merkaanvragen en merkregistraties zijn na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de handelsnamen ‘Dash Berlin’, ‘Dash’ en ‘Aropa’ overgedragen. Voorts is de tenaamstelling van de onder 2.17 opgesomde social
media-accounts gewijzigd en zijn de bij die accounts behorende wachtwoorden verstrekt. De ‘verhuizing’ van de domeinnamen www.dashberlin.com en www.dashberlinworld.com is ook aangevraagd en de in dat verband afgegeven ‘verhuiscodes’ zijn verstrekt aan de toenmalige advocaten van [gedaagde1] (de stukken betreffende de wachtwoorden van de social media-accounts en de ‘verhuiscodes’ van de domeinnamen zijn overgelegd als productie EP45, zie ook onder 5.3). [gedaagde1] dan wel [gedaagden] is/zijn verder gerechtigd geworden op de huisstijl van Aropa en kreeg/kregen, tot slot, het recht om onder de naam Dash Berlin op te treden en met of door gebruikmaking van die naam merchandising- en endorsementsinkomsten te genereren.
2.21.
De domeinnaam www.dashberlinworld.com ‘redirect’ op dit moment naar een homo-erotische website.
2.22.
Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft [eiser 6] de afhandeling van fiscale zaken weer ter hand genomen. De afwikkeling van de fiscale kwesties in de VS is door [eiser 6] wederom belegd bij CWA.
2.23.
Bij e-mailbericht van 29 juli 2019 heeft één van de advocaten van [eisers] twee van de toenmalige advocaten van [gedaagden] – onder meer – als volgt bericht:
Er blijkt nog geen aangifte te zijn gedaan in de VS door [gedaagde1] , althans de door jullie ingeschakelde Amerikaanse fiscalist, over het jaar 2017. Die aangifte had – volgens het CWA – al wel moeten zijn ingediend. Dit kan volgens het CWA gevolgen hebben voor de wijze waarop de aangifte wordt beoordeeld en moet worden ingevuld. Tevens speelt er – zo begreep ik van het CWA – een potentiële binnenlandse belastingplicht voor [gedaagde1] in de VS in het jaar 2017. Het lijkt mij zinvol dat we (…) hierover in overleg treden aangezien (…) dit element buiten de reeds gemaakte overeenkomst valt. Zoals aangegeven in de e-mail van donderdag van CWA is noodzakelijk dat [gedaagde1] /jullie CWA nadere informatie aanleveren betreffende aangifte (mogelijk zelfs dus wereldinkomen), (…).
2.24.
Eén van de toenmalige advocaten van [gedaagden] heeft – onder meer – als volgt op dit e-mailbericht gereageerd:
(…) maar we hebben volgens mij duidelijk afgesproken dat alle Dash Berlin gerelateerde belasting issues tot en met 2018 met name in de VS voor rekening en risico van jullie cliënten zijn.
Dat [gedaagde1] in Amerika voor 2017 als binnenlandse belastingplichtige aangemerkt zou worden hebben wij meerdere malen ter sprake gebracht. We hebben zelfs tijdens de zitting in Haarlem daarover discussie gehad. (…)
2.25.
Vervolgens is er – onder meer – gecorrespondeerd over het aanleveren door [gedaagde1] van (de) voor de aangifte over 2017 benodigde stukken.
2.26.
[werknemer CWA 1] , werkzaam bij CWA (hierna: [werknemer CWA 1] ), heeft [gedaagde1] op 7 maart 2020 een e-mail gestuurd waarin – voor zover hier van belang – is opgenomen:
Attached is the proposed final draft for your 2017 US Federal income tax return. We have also included this copy to both [eiser 5] and to Jos [
en [accountant van eisers] , accountant van [eisers] , werkzaam bij Crowe Foederer B.V. (hierna: [accountant van eisers] ), toevoeging voorzieningenrechter] as they have provided us with the information used to prepare the tax return.
In addition to the tax there is interest and penalties that have been assessed due to the late filing of the return. This return was due on June 15th of 2018 and interest and penalties continue to accrue until such time as the tax return is filed and the tax is paid.
(…)
Please review the attached draft and let me know as soon as possible if you have any questions or comments. Please let me know as soon as possible who will be providing the funds to pay the tax due.
(…)
2.27.
Op 10 maart 2020 heeft [gedaagde1] per e-mail – onder meer – als volgt gereageerd:
(…)
Is the tax amount due for 2017 is USD$120,912?
I wish to have the 2017 tax filed as soon as possible as it has already been such a long delay.
(…)
2.28.
Op 17 maart 2020 heeft [werknemer CWA 1] per e-mail gereageerd, met onder andere een kopie aan [accountant van eisers] en [eiser 5] . In dat bericht is – onder meer – opgenomen:
The tax due is $120,912
The interest due is $14,954
Failure to timely file is $27,016
Failure to pay timely is $14,409
Total due if paid in full by March 30, 2020 is $177,291
(…)
2.29.
Bij e-mailbericht van 24 april 2020 heeft één van de toenmalige advocaten van [gedaagden] – voor zover hier van belang – het volgende bericht aan één van de advocaten van [eisers] :
(…) dat jouw cliënten tot mei 2018 verantwoordelijk waren voor het tourschema en de aangiften van [gedaagde1] als Dash Berlin (dus ook 2017). Dat [gedaagde1] nu als binnenlands belastingplichtige wordt aangemerkt betekent dat jouw cliënten iets niet goed gedaan hebben en/of (al dan niet bewust) het risico hebben genomen door niet op te letten op het aantal dagen dat [gedaagde1] in Amerika verbleef. Verder hadden jouw cliënten de aangifte 2017 veel eerder namens [gedaagde1] als Dash Berlin moeten indienen. (…)
2.30.
Bij e-mailbericht van 6 mei 2020 heeft één van de advocaten van [eisers] één van de toenmalige advocaten van [gedaagden] – onder meer – als volgt bericht:
Reeds op 29 juli 2019 en nogmaals op 7 augustus 2019 heb ik aangegeven dat de IB kwestie van de heer [gedaagde1] cliënten niet regardeert. (…)
Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en de gesprekken die daarover zijn gevoerd, is nooit gesproken over de inkomstenbelasting. (…) Dat is ook logisch omdat dat een volledige individuele kwestie betreft waarin wij ook geen inzage hadden. (…)
De aangifte over 2017 had bovendien al lang voor het sluiten van de overeenkomst moeten zijn ingediend door de fiscalist die de heer [gedaagde1] hiervoor had aangesteld, [X] . De verantwoordelijkheid en de uitvoering daarvan lag volledig bij de heer [gedaagde1] , c.q. de door hem aangestelde fiscalist. Er is bovendien in de gesprekken meermaals gevraagd of er fiscale verplichtingen waren waaraan (nog) niet was voldaan of dat er andere fiscale kwesties speelden. Daarop is nooit aangegeven dat de aangifte niet was ingediend. Sterker nog, de enige informatie waarover beschikt werd wees erop dat de aangifte tijdig was gedaan. (…) Cliënten hebben derhalve nooit geweten, en ook niet kunnen weten, dat deze aangifte nog niet was ingediend. (…)
In de mail van 24 april 2020 schrijf je dat mijn cliënten de aangifte over 2017 al veel eerder hadden moeten indienen. Graag verneem ik waarop dit is gebaseerd omdat in de periode waarin deze aangifte had moeten worden ingediend, te weten tussen april 2018 en december 2018, de heer [gedaagde1] de samenwerking met cliënten, meer specifiek de heer [eiser 5] , had opgezegd en zelf een fiscalist had aangesteld voor de indiening van zijn aangiften, (…). Cliënten waren dus bevoegd noch gehouden zich met die aangifte te bemoeien. (…)
2.31.
[accountant van eisers] heeft op 12 mei 2020 een overzicht ontvangen betreffende het door [gedaagden] met [eisers] af te rekenen deel van de door [gedaagden] in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 gegenereerde inkomsten. Uit dit overzicht volgt dat aan [eisers] een bedrag van € 81.380,65 toekomt. [accountant van eisers] heeft dit overzicht nog diezelfde dag doorgestuurd naar [eiser 6] met het verzoek om een factuur op te maken.
2.32.
[eiser 6] heeft vervolgens met een op 12 mei 2020 gedateerde factuur een bedrag van € 81.380,66 [5] bij Playing Global in rekening gebracht. Op de factuur wordt vermeld dat genoemd bedrag uiterlijk op 26 mei 2020 betaald moet zijn.
2.33.
[accountant van eisers] heeft [gedaagde1] op 27 mei 2020 een e-mail gestuurd die – onder meer – als volgt luidt:
(…)
Kun je er (…) voor zorgen dat de openstaande factuur deze week wordt voldaan, aangezien de betalingstermijn vandaag verstrijkt.
(…)
2.34.
Op 27 mei 2020 heeft [gedaagde1] per e-mail – onder meer – als volgt gereageerd:
(…)
Op je vraag van de betaling, die hou ik aan tot dat partijen een oplossing hebben gevonden voor de openstaande belastingschuld 2017 in Amerika die door [eiser 3] , [eiser 1] en [eiser 5] [
[eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 5] , toevoeging voorzieningenrechter] dient te worden betaald en dat is nog steeds niet gebeurd.
Ik zet Annabel Vissers en Oktay Duzgun [
twee van de toenmalige advocaten van [gedaagden] , toevoeging voorzieningenrechter] in cc omdat zij in gesprek met elkaar zijn en mogelijk een oplossing met elkaar kunnen bedenken voor 2017.
(…)
2.35.
Op 28 mei 2020 heeft [accountant van eisers] per e-mail – onder meer – als volgt gereageerd:
De openstaande factuur staat los van de vraag over de openstaande belastingschuld in Amerika over 2017.
Cliënten willen dat jij deze factuur uiterlijk 29 mei 17.00 uur betaald hebt.
(…)
2.36.
Eén van de toenmalige advocaten van [gedaagden] heeft op 28 mei 2020 – onder meer – als volgt gereageerd:
Wat [gedaagde1] [
, toevoeging voorzieningenrechter] betreft staan beide zaken niet los van elkaar en hebben partijen onderling van elkaar wat te vorderen. Bedragen hebben betrekking op dezelfde vaststellingsovereenkomst en [gedaagde1] heeft het recht om de vordering van jouw cliënten te verrekenen met zijn vordering op hen ter grootte van de opstaande [
de voorzieningenrechter leest: openstaande] belastingschuld 2017 die jouw cliënten op grond van de vaststellingsovereenkomst dienen te betalen.
Aangezien cliënt gesommeerd wordt om voor een bepaalde datum factuur over te maken kan je deze email tevens aan zijde van [gedaagde1] zien als een sommatie om de openstaande belastingschuld 2017 onmiddellijk over te maken aan de IRS in Amerika. (…)
2.37.
Op 15 juli 2020 heeft [accountant van eisers] aan genoemde advocaat van [gedaagden] per
e-mail – onder meer – het volgende gemeld:
Zoals aangekondigd door (…) zal nog integraal worden gereageerd op jouw e-mails met betrekking tot de US aangifte IB over 2017. (…)
Een punt dat daarvan los moet worden gezien en dat directe aandacht behoeft, betreft echter de betalingsverplichting ingevolge de VSO [
vaststellingsovereenkomst, toevoeging voorzieningenrechter] met betrekking tot de commissies waaraan [gedaagde1] zich heeft gecommitteerd. Deze overeengekomen betalingsverplichting behelst de vergoeding door [gedaagde1] van het merk Dash Berlin gedurende de periode waarin [eiser 3] en [eiser 1] aanspraak kunnen maken op terugoverdracht van de onderneming, de merken, de handelsnaam en de inloggegevens van social media-accounts, een licentievergoeding op het gebruik van de naam Dash Berlin. Met het niet nakomen van deze betalingsverplichting binnen de afgesproken termijnen wordt in strijd gehandeld met de VSO. [gedaagde1] stelt de betaling aan te houden ‘totdat partijen een oplossing hebben gevonden’(e-mail 27 mei). De openstaande factuur (bijlage) heeft echter niets van doen met de Amerikaanse heffingen en staat daar dus los van. Namens cliënten sommeer ik [gedaagde1] dan ook tot directe betaling van deze openstaande factuur.
Verder is een controle op de administratie in de VSO overeengekomen. Partijen hebben afgesproken om mij in staat te stellen de administratie te controleren binnen zes maanden na afloop kalenderjaar (…) Tot op heden heb ik nog niet alle stukken van [gedaagde1] mogen ontvangen, zodat ook op dit punt in strijd wordt gehandeld met de VSO.
Nu niet voldaan wordt aan de betalings- en inzageverplichtingen als genoemd in paragraaf 3, 4 en 5 van de VSO zien cliënten zich genoodzaakt om [gedaagde1] per aangetekende post schriftelijk in gebreke te stellen.
(…)
2.38.
In reactie op dit e-mailbericht heeft genoemde advocaat van [gedaagden] zich in een e-mailbericht van 16 juli 2020 op het standpunt gesteld dat [gedaagden] nergens mee in gebreke is gebleven.
2.39.
[medewerker CWA 2] , werkzaam bij CWA (hierna: [medewerker CWA 2] ), heeft op 5 augustus 2020 een e-mail gestuurd aan [gedaagde1] , [accountant van eisers] en [eiser 6] , waarin – onder meer – het volgende is opgenomen:
[werknemer CWA 1] [
, toevoeging voorzieningenrechter] and I have had repeated requests from opposing teams to respond to emails concerning the 2017 tax return filing for [gedaagde1] .
Please remember that my firm was dismissed as the CPA of record on December 10, 2018 -
prior to the December 15, 2018 deadline for filing the tax return.
That same day I provided a tremendous amount of information to [directeur van X] at TSJ.
Some of that information was created by my firm.
As such, it is my property and not required to be provided to anyone.
I chose to share it with [directeur van X] [
, toevoeging voorzieningenrechter] and two other folks from TSJ to assist in the transition.
[directeur van X] was acutely aware of the December 15 deadline for filing [gedaagde1] 's tax return.
I do not know why TSJ chose to not file the tax return for [gedaagde1] by the December 15 due
date.
(…)
2.40.
Op 2 september 2020 heeft één van de advocaten van [eisers] [directeur van X] een
e-mail gestuurd waarin – onder meer – is opgenomen:
(…)
Kunt u toelichten waarom TSJ de aangifte 2017 destijds niet tijdig heeft ingediend?
(…)
2.41.
[directeur van X] heeft op 7 september 2020 per e-mail als volgt gereageerd:
Dat komt omdat de samenwerking is beëindigd voordat de aangifte gereed was.
2.42.
Bij brief van 11 september 2020 heeft één van de advocaten van [eisers] aan de toenmalige advocaten van [gedaagden] – onder meer – het volgend bericht:
Tot slot sommeren wij uw cliënt de openstaande factuur (statement 1e kwartaal 2020) vóór maandag a.s. te betalen. Wordt deze niet voldaan dan zal deze ter incasso uit handen worden gegeven.
2.43.
In reactie op voornoemde brief van 11 september 2020 heeft één van de toenmalige advocaten van [gedaagden] de advocaten van [eisers] , bij brief van 14 september 2020, voor zover hier van belang, als volgt bericht:
Uw cliënten waren bekend met de risico’s in Amerika – althans hadden zij dat moeten en/of kunnen zijn – en zij waren bereid om die risico’s te aanvaarden in het kader van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben over die vaststellingsovereenkomst en de tekst en inhoud daarvan maanden gediscussieerd en de uitkomst daarvan was onder meer dat uw cliënten onze cliënt gevrijwaard hebben voor alle (fiscale) verplichtingen jegens de IRS voor de jaren tot en met mei 2018: (…).
Uw cliënten dienen zich dus gewoon aan de gemaakte afspraken te houden. Niet nakoming daarvan is volledig voor rekening en risico van uw cliënten inclusief de oplopende rentes en boeten. (…)
Kortom, uw cliënten dienen de vaststellingsovereenkomst na te komen en deze brief dient tevens als een sommatie daartoe. (…)
2.44.
Incassobureau Nova Incasso B.V. heeft [gedaagde1] namens [eisers] op 16 september 2020 een brief gestuurd waarin – onder meer – is opgenomen:
(…)
Cliënten hebben moeten concluderen dat u niet aan uw betalingsverplichting heeft voldaan.
Op grond van de wet bent u als gevolg van te late betaling wettelijke rente verschuldigd alsmede buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten zijn berekend conform de Wet op de Incassokosten (WIK):
(…)
(…)
Rente: € 2.040,51
(…)
Te voldoen: € 95.628,27
Wij vragen u dringend het totaal verschuldigde bedrag binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief te voldoen middels overschrijving op (…).
2.45.
Bij brief van 17 september 2020 heeft één van de advocaten van [eisers] één van de toenmalige advocaten van [gedaagden] – onder meer – als volgt bericht:
(…)
Ondanks herhaaldelijke herinneringen is de bijgaande factuur van 12 mei 2020 niet betaald. (…). De factuur dient conform artikel 4 van de VSO binnen 14 dagen na uitreiking van de factuur, dus uiterlijk 26 mei 2020, te zijn betaald en dat is niet gebeurd. Cliënten hebben daarvoor inmiddels een incassobureau ingeschakeld.
Apart van het incassotraject stel ik namens cliënten hierbij jouw cliënten (…) overeenkomstig artikel 7 van de VSO in gebreke vanwege niet-nakoming van de betalingsverplichtingen als genoemd in paragrafen 3 en 4 van de VSO.
Dat betekent dat indien je cliënten de factuur niet binnen vier weken na vandaag betalen, zij binnen twee weken na afloop van die termijn alle merken, handelsnamen onder de naam en/of het teken Dash Berlin, de volledige onderneming en de merk- en eigendomsrechten als genoemd in paragrafen 1, 2, 13, 14 en 15 van de VSO op hun kosten aan [eiser 1] en [eiser 3] , althans door hen aan te wijzen vennootschappen, moeten overdragen(…).
Indien je cliënten dus niet
uiterlijk 15 oktober 2020aan hun betalingsverplichtingen ex artikel 3 van de VSO hebben voldaan en de factuur dan niet hebben betaald, dienen zij alle genoemde onderdelen van de onderneming Dash Berlin
uiterlijk 29 oktober 2020over te dragen.
Namens cliënten wijs ik er voorts op dat nu de overeengekomen vergoeding niet wordt betaald, het [gedaagde1] en zijn vennootschappen niet vrij staat het merk Dash Berlin te gebruiken, op welke wijze dan ook, met inbegrip van liveoptredens en aankondigingen daarvoor, merchandise, endorsements etc. zoals is overeengekomen in artikel 6 van de VSO. Hierbij verzoek en zo nodig sommeer ik je cliënten dan ook per direct het gebruik van het merk Dash Berlin te staken.
2.46.
Per e-mail van 18 september 2020 heeft één van de toenmalige advocaten van [gedaagden] incassobureau Nova Incasso B.V. – onder meer – het volgende bericht:
(…)
U sommeert namens uw cliënten (…) dat zij bedragen te vorderen hebben van cliënt. Dat is niet het geval. Cliënt heeft zich reeds lang beroepen op verrekening, onder meer op basis van een tussen partijen eerder gesloten vaststellingsovereenkomst. Ook voor het overige worden de vorderingen van uw cliënten betwist.
Aldus dienen de vorderingen door de rechter vastgesteld te worden, en ontbreekt thans een titel voor incassomaatregelen.
(…)
Wij vernemen graag binnen 48 uur na heden dat u het incassotraject staakt, althans dat u deze vordering bij de rechter aanhangig zult maken (…).
2.47.
Op 18 september 2020 heeft één van de toenmalige advocaten van [gedaagden] aan de advocaten van [eisers] bij brief – onder meer – het volgende gemeld:
(…)
Uw cliënten vorderen betaling door cliënt en hebben een incassobureau opdracht gegeven.
Cliënt heeft echter reeds meerdere malen aangegeven dat de gestelde vordering van uw cliënten wordt verrekend met de vordering die hij heeft op uw cliënten en dat hij de vordering van uw cliënten betwist. De geëigende weg is de gang naar de rechter en een incasso traject heeft dus geen zin.
Zolang het in rechte niet is komen vast te staan dat – zoals uw cliënten stellen – cliënt ten onrechte de vorderingen van uw cliënten verrekent, was en is hij nog steeds gerechtigd de naam Dash Berlin te gebruiken en zal hij dus niet voldoen aan uw sommatie en de rechten op die naam niet overdragen.
Uw cliënten dienen zich aan de vaststellingsovereenkomst te houden, die onder meer helder stelt dat uw cliënten de door cliënt aan de IRS verschuldigde belastingen over de periode tot en met mei 2018 dienen te betalen. Deze brief dient in dat opzicht als een herhaalde sommatie aan uw cliënten beschouwd te worden.
Cliënt stelt door dezen uw cliënten aansprakelijk voor alle schade inclusief de kosten van juridische bijstand die hij lijdt en zal lijden door de niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst door uw cliënten, en eventuele daaruit voortvloeiende handelingen.
(…)
2.48.
In een brief van 23 november 2020 heeft één van de advocaten van [eisers] één van de toenmalige advocaten van [gedaagden] – onder meer – het volgende bericht:
I Stoppen met inbreukZoals bekend is [gedaagden] de onderneming Dash Berlin inmiddels kwijt omdat hij zich niet heeft gehouden aan de betalingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. Hij mag op grond van artikel 6 en 7 van de vaststellingsovereenkomst het merk Dash Berlin niet meer gebruiken en dient alle merken, handelsnamen onder de naam en/of het teken Dash Berlin, de volledige onderneming en de merk- en eigendomsrechten als genoemd in paragrafen 1, 2, 13, 14 en 15 van de vaststellingsovereenkomst op zijn kosten aan [eiser 1] en [eiser 3] , althans door hen aan te wijzen vennootschappen over te dragen, aangezien hij niet of niet geheel heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. Dat laat overigens onverlet dat hij ook aan de andere verplichtingen van de vaststellingsovereenkomst moet blijven voldoen.
[gedaagden] mag dan ook geen gebruik maken van het merk Dash Berlin, hij mag zich niet afficheren als Dash Berlin en hij mag geen optredens onder die naam houden. Het is gebleken dat [gedaagden] de handelsnaam, het merk en de andere onderdelen van de onderneming Dash Berlin echter nog steeds gebruikt. Dat is in strijd met de afspraak die voortvloeit uit de vaststellingsovereenkomst en vormt dus een inbreuk op de rechten van cliënten, namens cliënten houden wij hem dan ook aansprakelijk voor de schade die daardoor is ontstaan en die zal ontstaan als het inbreukmakend gedrag voortduurt.
(…)
III IRS aangifte uit 2017
Ten aanzien van de aangifte met betrekking tot 2017 hebben [eisers] recent begrepen van CWA dat [gedaagden] kennelijk al in april jl. aangifte heeft gedaan over 2017. (…)
Aan hetgeen in de brief onder ‘I Stoppen met inbreuk’ is vermeld, is in diezelfde brief een sommatie verbonden.
2.49.
In een e-mailbericht van 4 december 2020 heeft één van de toenmalige advocaten van [gedaagden] betwist dat sprake zou zijn van inbreuk als in de brief van 23 november 2020 verwoord. Wat betreft de ‘aangifte over 2017’ wordt in dit e-mailbericht vermeld dat deze is ingediend door CWA, in opdracht van [eisers] en met gebruikmaking van de door [eisers] verstrekte informatie. Van de kant van [eisers] is bij brief van 10 december 2020 nog inhoudelijk, afwijzend, op het e-mailbericht van 4 december 2020 gereageerd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers 1t/m4] vordert [6] – na wijziging van eis [7] – dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
1. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot nakoming van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst binnen drie dagen na betekening van dit vonnis door, op zijn kosten, aan [eisers 1t/m4] , over te dragen alle merken, handelsnamen onder de naam en/of het teken Dash Berlin, de volledige onderneming en de merk- en eigendomsrechten als genoemd in de artikelen 1, 2, 13, 14 en 15 van de vaststellingsovereenkomst, waaronder in ieder geval:
  • de in de producties EP06 en EP07 genoemde merken;
  • de handelsnamen ‘Dash Berlin’, ‘Dash’ en ‘Aropa’;
  • het recht om onder de naam Dash Berlin op te treden;
  • het recht om merchandising- en endorsementsinkomsten te genereren met of door gebruikmaking van de naam Dash Berlin;
  • de huisstijl van Aropa;
  • de domeinnamen www.dashberlin.com en www.dashberlinworld.com;
  • de inloggegevens van de social media-accounts die zijn gekoppeld aan de naam Dash Berlin en genoemd zijn in bijlage 1 bij de vaststellingsovereenkomst,
althans er voor zorg te dragen, op zijn kosten, dat [eisers 1t/m4] , althans door hem aan te wijzen vennootschappen, rechthebbende wordt en, indien van toepassing, als zodanig staat geregistreerd in de toepasselijke registers,
en bepaalt (als vordering onder 1.1.) dat bij gebreke van een tijdige medewerking aan het gevorderde ten aanzien van de merken, handelsnamen en domeinnamen, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 BW [8] dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van overdracht van genoemde merken, handelsnamen en domeinnamen aan [eisers 1t/m4] , althans door hem aan te wijzen vennootschappen, en, voorzover overdracht niet mogelijk is, dat dit vonnis geldt als schriftelijke toestemming namens [gedaagden] voor het op naam van [eisers 1t/m4] , of door hem aangewezen vennootschappen, stellen van de genoemde merken, handelsnamen en domeinnamen en een daartoe strekkend verzoek en overige nodige medewerking als en op een wijze die daarvoor is vereist door de betreffende registers;
2. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van de in de producties EP06 en EP07 genoemde merken en de handelsnamen ‘Dash Berlin’, ‘Dash’ en ‘Aropa’ op welke wijze dan ook, althans hem dat gebruik verbiedt, waaronder maar niet beperkt tot het gebruik van de tekens ‘dashberlin’, ‘dashers’, ‘jeffdash’, ‘formerlyknownasdashberlin’, ‘also known as dash berlin’ of een daarmee overeenstemmend teken, al dan niet als hashtag en met inbegrip van gebruik voor liveoptredens of livestreams en aankondigingen daarvoor, merchandise, endorsements, etcetera, een en ander behoudens expliciete schriftelijke toestemming van [eisers 1t/m4] , althans door hem aan te wijzen vennootschappen;
3. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van alle merken, handelsnamen onder de naam en/of het teken ‘Dash Berlin’ en de merk- en eigendomsrechten als genoemd in de artikelen 1, 2, 13, 14 en 15 van de vaststellingsovereenkomst, althans hem dat gebruik verbiedt, voor zover die niet reeds onder het gevorderde onder 3 [
de voorzieningenrechter begrijpt dat dit een verschrijving is en dat hier “2” is bedoeld] vallen;
4. [gedaagden] hoofdelijk verbiedt zich voor te doen als (voormalig) deelnemer in het collectief Dash Berlin en/of als producer van Dash Berlin, op welke wijze dan ook;
5. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 15.000,- met een maximum van € 1.000.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagden] niet voldoet aan het gevorderde onder 1 tot en met 4, behoudens voor zover de niet-nakoming valt onder de vordering onder 1.1. en die is toegewezen.
3.2.
[eisers] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
6. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot nakoming van de betaalverplichting van de artikelen 3 en 4 van de vaststellingsovereenkomst, dat wil zeggen tot betaling van € 81.380,66, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 29 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
7. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de incassokosten van € 1.922,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
8. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder in ieder geval de proceskosten als genoemd in productie EP30 ex 1019h Rv [9] , te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,- zonder betekening dan wel € 199,- in het geval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – vermeerderd met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
[eisers] heeft voorts verzocht de termijn ex artikel 1019i Rv op zes maanden te stellen.
3.3.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert in voorwaardelijke reconventie [10] – voor zover een beroep op verrekening niet slaagt dan wel voor zover na verrekening nog een (rest)vordering van [gedaagden] overblijft – dat de voorzieningenrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [eisers] hoofdelijk veroordeelt tot nakoming van de betaalverplichting van de belastingen zoals voortkomt uit artikel 20 en volgende van de vaststellingsovereenkomst, in het bijzonder de betaling van $ 177.291,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met eventuele (fiscale) boetes en wettelijke handelsrente vanaf 30 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [eisers] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 15.000,-, met een maximum van € 1.000.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [eisers] niet voldoen aan het gevorderde onder I;
III. [eisers] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder in ieder geval de proceskosten te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
4.2.
[eisers] voert gemotiveerd verweer.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Ten aanzien van de vordering van [eisers 1t/m4]

Bevoegdheid
5.1.
Aan onderdeel 3 van zijn vordering legt [eisers 1t/m4] – onder meer –
(dreigende) inbreuk op Beneluxmerken ten grondslag. Op grond van het bepaalde in artikel 4.6 lid 3 BVIE [11] , is de voorzieningenrechter gehouden uitdrukkelijk vast stellen dat zij bevoegd is van dat onderdeel van de vordering van [eisers 1t/m4] kennis te nemen. Die bevoegdheid (internationaal en relatief) volgt uit het bepaalde in artikel 4.6 lid 1 BVIE, nu [gedaagde1] woonachtig is in Den Haag en de vennootschappen aldaar zijn gevestigd.
Bezwaar tegen de eiswijziging en de indiening van productie EP45
5.2.
Aan het bezwaar tegen de wijziging van eis (van [eisers 1t/m4] ) en de indiening van productie EP45 (ten aanzien van de vordering van [eisers 1t/m4] ) legt [gedaagden] ten grondslag dat deze stukken zijn ingediend buiten de door de voorzieningenrechter gestelde termijn in de ‘Instructies rechtbank Den Haag in IE kort geding zaken’.
5.3.
Dat [eisers 1t/m4] de betreffende stukken eerder had moeten en ook kunnen indienen, is juist. De eiswijziging behelst echter slechts een verduidelijking van onderdeel 1 van de vordering van [eisers 1t/m4] , zoals dat onderdeel in het petitum van de dagvaarding oorspronkelijk was verwoord. Dat [eisers 1t/m4] met die vordering beoogde hetgeen hij thans heeft verduidelijkt, volgt al uit de dagvaarding. Productie EP45 is geen omvangrijk stuk. Het betreft een bericht van de ‘host’ van de domeinnaam www.dashberlinworld.com en een aan de voormalige advocaten van [gedaagden] gericht e-mailbericht. Het laatste bericht was dus al bij [gedaagden] bekend. Tijdens de videozitting is [gedaagden] bovendien in de gelegenheid gesteld, en die gelegenheid heeft hij ook te baat genomen, om op bedoelde stukken te reageren. [gedaagden] is dus niet in zijn belangen geschaad en van strijd met de goede procesorde is geen sprake. De voorzieningenrechter verwerpt het bezwaar om die reden, zal recht doen op de gewijzigde eis van [eisers 1t/m4] (zoals weergegeven in 3.1) en productie EP45 in de beoordeling betrekken.
Ten aanzien van de vorderingen van [eisers 1t/m4] en [eisers]
Niet ontvankelijkheid/afwijzing vorderingen op basis van de artikelen 26, 31 en 34 van de vaststellingsovereenkomst?
5.4.
[gedaagden] betoogt, althans de voorzieningenrechter begrijpt hem aldus, dat hetgeen is neergelegd in de artikelen 26 en/of 31 en/of 34 van de vaststellingsovereenkomst verhindert dat [eisers 1t/m4] en [eisers] in hun vorderingen worden ontvangen dan wel toewijzing van die vorderingen volgt.
5.5.
De afspraak, neergelegd in de laatste zinsnede van artikel 26 van de vaststellingsovereenkomst (‘Partijen zullen geen nadere procedures starten (…)’), is expliciet gerelateerd aan wat in geschil was in de ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst nog lopende gerechtelijke procedures (‘(…) ten aanzien van dit geschil’). Bedoelde afspraak moet dus zo worden begrepen dat ten aanzien van díe geschilpunten zal worden afgezien van het starten van nadere procedures. In de onderhavige zaak zijn andere geschilpunten aan de orde, namelijk geschilpunten betreffende de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Het verweer van [gedaagden] faalt in zoverre.
5.6.
Het betoog van [gedaagden] , voor zover gegrond op artikel 31 van de vaststellingsovereenkomst, kan evenmin worden gevolgd. Partijen hebben, zo volgt uit genoemd artikel, afgesproken dat zij elkaar finaal kwijten ‘voor alle aanspraken
anders dan[cursivering voorzieningenrechter] vervat in deze regeling’ en zijn overeengekomen ‘niets meer van elkaar te vorderen te hebben zodra aan de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst is voldaan’. De vorderingen van [eisers 1t/m4] en [eisers] zijn echter gegrond op de nakoming van verplichtingen die wél in de vaststellingsovereenkomst zijn neergelegd, verplichtingen die [gedaagden] , volgens [eisers 1t/m4] en [eisers] , niet is nagekomen. Deze vorderingen vallen dus niet onder het bereik van het finale kwijtingsbeding.
5.7.
Ook het beroep van [gedaagden] op artikel 34 van de vaststellingsovereenkomst slaagt niet. In genoemd artikel is neergelegd dat partijen zullen proberen alle uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende geschillen (met uitzondering van de specifieke bepalingen) in eerste instantie via mediation op te lossen. Bij mediation is het uitgangspunt dat partijen in beginsel zelf, op basis van vrijwilligheid en wederzijdse bereidheid tot het bereiken van een minnelijke regeling, met de hulp van een mediator, zoeken naar een minnelijke oplossing voor hun geschil. Dat partijen zich bewust zijn geweest van de noodzaak van deze bereidheid voor een geslaagde poging tot mediation, volgt uit de formulering “zullen proberen” in artikel 34 van de vaststellingsovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat partijen op enig moment beiden daadwerkelijk bereid zijn geweest om dat wat hen verdeeld houdt, aan een mediator voor te leggen. Het ontbreken van die bereidheid rechtvaardigt in beginsel dat van mediation wordt afgezien en voor een gerechtelijke procedure wordt gekozen (zoals [eisers 1t/m4] en [eisers] in deze zaak hebben gedaan). Bijzondere omstandigheden die nopen tot een ander oordeel, heeft [gedaagden] niet aangedragen.
Verder ten aanzien van de vordering van [eisers 1t/m4]
Onderdeel 1 van de vordering
5.8.
Aan onderdeel 1 van zijn vordering legt [eisers 1t/m4] ten grondslag:
- dat [gedaagden] niet heeft voldaan aan de betalingsverplichtingen zoals verwoord in de artikelen 3 en 4 van de vaststellingsovereenkomst door de factuur van 12 mei 2020 (strekkende tot afdracht van een deel van de inkomsten van [gedaagden] over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020) niet tijdig te voldoen;
- dat [gedaagden] , na conform het bepaalde in de eerste alinea van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst in gebreke te zijn gesteld (met de brief van één van de advocaten van [eisers 1t/m4] van 17 september 2020), niet binnen de in de ingebrekestelling genoemde termijn alsnog tot betaling van de factuur is overgegaan en
- dat [gedaagden] de rechten die staan opgesomd in de tweede alinea van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst niet binnen de in die alinea genoemde termijn van twee weken aan [eisers 1t/m4] heeft overgedragen, althans er geen zorg voor heeft gedragen dat [eisers 1t/m4] rechthebbende op die rechten wordt.
[gedaagden] moet dit laatste, aldus [eisers 1t/m4] , alsnog doen.
5.9.
Ten behoeve van de leesbaarheid zal de voorzieningenrechter hierna de door [eisers 1t/m4] ingeroepen verplichting om de rechten als hier aan de orde over te dragen dan wel er voor zorg te dragen dat [eisers 1t/m4] rechthebbende op die rechten wordt, aanduiden als ‘de verplichting tot overdracht’.
5.10.
[gedaagden] voert ten verwere aan dat, hoewel hij niet tot betaling van de factuur van 12 mei 2020 is overgegaan, hij niet tot overdracht van bedoelde rechten kan worden verplicht omdat hij een tegenvordering (ten bedrage van $ 177.291,-) heeft op [eisers] Die tegenvordering komt, aldus [gedaagden] , voort uit de fiscale (betalings)verplichtingen die [eisers] in artikel 21 aanhef en onder b en c van de vaststellingsovereenkomst op zich heeft genomen. [gedaagden] kan, zo betoogt hij, het bedrag van bedrag van $ 177.291,- met het bedrag van de factuur van 12 mei 2020 verrekenen, met als gevolg dat [gedaagden] niets meer aan [eisers] hoeft te voldoen.
5.11.
Hiertegenover heeft [eisers 1t/m4] primair betoogd dat wat is neergelegd in de artikelen 3, 4 en 7 van de vaststellingsovereenkomst, als volgt moet worden uitgelegd. Ook als moet worden uitgegaan van het bestaan van een tegenvordering als waarop [gedaagden] een beroep doet, staat dit niet aan toewijzing van het door [eisers 1t/m4] gevorderde in de weg. De ‘sanctie’ van het (terug)overdragen van de in de tweede alinea van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst opgesomde rechten aan [eisers 1t/m4] is immers, aldus [eisers 1t/m4] (althans zo begrijpt de voorzieningenrechter hem), uitdrukkelijk gerelateerd aan
niet-nakoming van de betalingsverplichting die op grond van artikel 3 en 4 van de vaststellingsovereenkomst op [gedaagden] rust. Aan de (eventuele) niet-nakoming van de verplichtingen van [eisers] zoals opgenomen in artikel 21 aanhef en onder b en c van de vaststellingsovereenkomst zijn daarentegen geen gevolgen verbonden, althans in ieder geval niet het gevolg dat in dat geval verrekening zoals [gedaagden] wil, zou kunnen of moeten plaatsvinden. [gedaagden] heeft in reactie hierop aangevoerd dat [eisers 1t/m4] niet in die uitleg van de artikelen 3, 4 en 7 van de vaststellingsovereenkomst kan worden gevolgd, al was het maar, aldus [gedaagden] , omdat deze uitleg in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
5.12.
Wat betreft dit punt van uitleg laat de voorzieningenrechter in het midden of [eisers 1t/m4] dan wel [gedaagden] het bij het rechte eind heeft. Ook als [gedaagden] in zijn uitleg van de artikelen 3, 4 en 7 van de vaststellingsovereenkomst wordt gevolgd, kan het door hem opgeworpen verweer hem niet baten omdat de voorzieningenrechter, voorlopig oordelend, niet aannemelijk acht dat [gedaagden] een te verrekenen tegenvordering op [eisers] heeft. Daartoe is het navolgende redengevend.
5.13.
[eisers] heeft, subsidiair, het volgende ingebracht tegen het verweer van [gedaagden] Nadat [gedaagde1] in het voorjaar van 2018 de samenwerking met [eisers] verbrak, heeft hij de afwikkeling van de fiscale verplichtingen aangaande Dash Berlin volledig naar zich toe getrokken. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst wist [eisers] niet, omdat [gedaagden] hem daarvan niet op de hoogte had gesteld, dat de IRS [gedaagde1] , voor wat betreft het jaar 2017, had belast/zou gaan belasten over zijn wereldinkomen en hem boetes en rente in rekening had gebracht/zou gaan brengen omdat hij het ‘U.S. Individual Income Tax Return-formulier’ en de formulieren 1040NR en 8833 (vergelijk onder 2.8) nog steeds niet (en dus niet tijdig) had ingediend. [eisers] acht zich daarom niet gehouden het door [gedaagden] gevorderde bedrag aan hem te betalen op grond van het volgende:
  • primair: omdat de betaling van dat bedrag niet geacht kan worden binnen het bereik van artikel 21 aanhef en onder b en c van de vaststellingsovereenkomst te vallen (de vrijwaring voor ‘alle fiscale verplichtingen’);
  • subsidiair: omdat [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van de in artikel 21 aanhef en onder a van de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichting om alle correspondentie die door [gedaagde1] of zijn gemachtigden met de IRS wordt gewisseld aan [eisers] te overleggen en te garanderen dat daarin geen fiscale ongunstige uitlatingen/toezeggingen zijn gedaan jegens alle betrokkenen (en, zo begrijpt de voorzieningenrechter, de in dit verband geleden schade voor rekening van [gedaagden] moet blijven);
  • meer subsidiair: omdat artikel 21 aanhef en onder b en c van de vaststellingsovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en deze artikelonderdelen dus vernietigbaar zijn.
5.14.
In reactie hierop heeft [gedaagden] allereerst betwist dat hij, na de breuk in de samenwerking tussen [gedaagde1] en [eisers] in het voorjaar van 2018, voor de afwikkeling van (in ieder geval) ‘de belastingaangifte over 2017’ verantwoordelijk was. Volgens hem was dit de taak van [eisers] De voorzieningenrechter gaat aan deze betwisting voorbij. Tussen partijen staat immers vast (zie 2.12) dat [gedaagde1] in mei 2018 aan [eiser 6] heeft laten weten dat laatstgenoemde geen (fiscale) werkzaamheden meer voor hem mocht verrichten en hij de in verband met die werkzaamheden aan [eiser 6] verstrekte volmacht had ingetrokken. Dit betekende, althans zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat ook CWA, immers ingeschakeld door [eiser 6] , zich niet meer met fiscale aangelegenheden mocht bemoeien. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband ook naar het e-mailbericht van [directeur van X] van TSJ aan [eiser 6] van 10 december 2018 (zie onder 2.13) en het e-mailbericht van [medewerker CWA 2] van CWA aan [accountant van eisers] en [eiser 6] van 5 augustus 2020 (zie onder 2.39), waaruit volgt dat [gedaagde1] de opdracht tot het doen van aangifte over zijn in 2017 gegeneerde inkomsten had weggehaald bij CWA en had verstrekt aan TSJ.
5.15.
[gedaagden] heeft voorts ten verwere opgeworpen dat [eisers] hem niet alle voor het indienen van de ‘belastingaangifte over 2017’ benodigde informatie heeft verstrekt en, zo begrijpt de voorzieningenrechter, [gedaagde1] daarom niet tijdig de benodigde formulieren aan de IRS kon toezenden. Ook dit verweer verwerpt de voorzieningenrechter. Uit het e-mailbericht van [medewerker CWA 2] van CWA aan [accountant van eisers] en [eiser 6] van 5 augustus 2020 (zie onder 2.39) volgt dat [medewerker CWA 2] , op het moment dat TSJ door [gedaagden] werd ingeschakeld, diezelfde dag (10 december 2018) ‘a tremendous amount of information’ aan TSJ heeft verstrekt. [gedaagden] heeft niet duidelijk gemaakt welke informatie TSJ toen nog niet had.
5.16.
Tot slot heeft [gedaagden] betoogd dat [eisers] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst wel degelijk wist wat hij stelt niet te hebben geweten. [gedaagden] verwijst hiertoe naar de volgende stukken: (i) het e-mailbericht van [directeur van X] van TSJ aan [eiser 6] van 10 december 2018 (zie onder 2.13), (ii) de
e-mailberichten van [directeur van X] van TSJ aan [gedaagde1] en zijn toenmalige advocaten van 19 december 2018 (zie onder 2.14) en 21 december 2018 (zie onder 2.15) en (iii) eerdere conceptversies van de vaststellingsovereenkomst. Wat betreft de stukken onder ii) heeft [gedaagden] hieraan nog toegevoegd dat deze e-mailberichten bij [eisers] bekend waren omdat deze als producties zijn ingebracht in de kort geding procedure bij de rechtbank in Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, in januari 2019 (zie onder 2.9).
5.17.
In het e-mailbericht van [directeur van X] van TSJ aan [eiser 6] van 10 december 2018 deelt [directeur van X] aan [eiser 6] mee dat TSJ de ‘tax return 2017’ wil indienen vóór de – volgens TSJ geldende – deadline van 15 december 2018. In verband daarmee vraagt TSJ aan [eiser 6] een aantal stukken toe sturen (welke stukken, zo begrijpt de voorzieningenrechter, TSJ diezelfde dag heeft ontvangen). Uit dit
e-mailbericht kan niet worden afgeleid dat TSJ de ‘tax return 2017’ niet heeft ingediend (laat staan dat [eisers] daarvan wist). De verwijzing van [gedaagden] naar het
e-mailbericht van [directeur van X] van TSJ aan [gedaagde1] en zijn toenmalige advocaten van 21 december 2018 kan de voorzieningenrechter niet plaatsen, nu dat e-mailbericht niet ziet op het jaar 2017.
5.18.
Wat betreft het beroep van [gedaagden] op het aan [gedaagde1] en zijn toenmalige advocaten gerichte e-mailbericht van [directeur van X] van TSJ van 19 december 2018, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.19.
[eisers] heeft niet betwist dat dit e-mailbericht als productie is ingediend door (toen nog) [gedaagde1] en World Traveller Holding in de kort geding procedure voor de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem. In die procedure was de kwestie die thans voorligt, echter niet aan de orde. De vraag rijst dan ook welke rol bedoeld e-mailbericht in die procedure heeft gespeeld en op welke wijze dit onder de aandacht van [eisers] is gebracht. [gedaagden] heeft dit niet toegelicht, terwijl [eisers] tijdens de videozitting naar voren heeft gebracht dat er destijds niet méér is gezegd dan: ‘in de VS speelt er van alles en [gedaagde1] en World Traveller Holding willen niet dat [eiser 6] zich daarmee bezighoudt’.
5.20.
Ook als overigens moet worden aangenomen dat [eisers] de inhoud van bedoeld
e-mailbericht volledig tot hem heeft laten doordringen, kan dit [gedaagden] niet baten. Naar voorlopig oordeel had [eisers] uit het e-mailbericht niet méér kunnen opmaken dan dat [gedaagde1] in 2017 meer dan 183 dagen in de VS had verbleven, hij daarom als ‘resident’ van de VS zou worden beschouwd en (in ieder geval) formulier 8833 zou moeten indienen en dat [gedaagde1] ‘te laat was met indienen’. [eisers] wist dus niet, althans dat kan naar voorlopig oordeel niet uit dit e-mailbericht worden opgemaakt, dat niet tijdige indiening van formulier 8833 tot gevolg zou hebben dat [gedaagde1] voor 2017 door de IRS zou worden belast over zijn wereldinkomen (hetgeen een te betalen bedrag van $ 120.912,- zou betekenen). [gedaagden] heeft voorts ook geen stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat [eisers] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst wist dat de benodigde formulieren toen nog steeds niet bij de IRS waren ingediend (dit gebeurde immers pas in maart 2020, zie 2.27) en dit niet tijdig indienen zou leiden tot een te betalen bedrag als toen (al) aan de orde (méér dan $ 120.912,-, in verband met verschuldigde boetes en rente). In dit verband acht de voorzieningenrechter ook van belang dat overschrijding van de ‘verblijfsduur in de VS-grens’ kennelijk nog nooit eerder was voorgekomen (‘het lijkt voor het eerst’ zo staat in het hier aan de orde zijnde e-mailbericht) en [eisers] onbetwist heeft gesteld dat het te betalen bedrag aan belasting in de jaren vóór 2017 altijd ‘meeviel’. Steun voor het standpunt van [eisers] kan voorts ook worden gevonden in de omstandigheid dat in artikel 21 aanhef en onder b van de vaststellingsovereenkomst, in relatie tot de betalingsverplichtingen van [eisers] , wordt gesproken over ‘naheffings
aanslagen’, hetgeen er op duidt dat er van werd uitgegaan dat aangiftes reeds waren gedaan.
5.21.
In zijn akte indiening producties in conventie, tevens akte eis in reconventie heeft [gedaagden] delen uit eerdere conceptversies van de vaststellingsovereenkomst geciteerd. Hij heeft echter nagelaten toe te lichten wat er uit die citaten kan worden afgeleid en waarom dit relevant is in relatie tot de uitleg en uitvoering van hetgeen partijen uiteindelijk zijn overeengekomen (volgens artikel 21 aanhef en onder a, b en c van de vaststellingsovereenkomst). De voorzieningenrechter gaat hier dan ook aan voorbij.
5.22.
Gelet op het voorgaande kan ook in het midden blijven wat precies de deadline was voor het indienen van de ‘belastingaangifte 2017’ (volgens [gedaagde1] was dit 15 oktober 2018, volgens [eisers] 15 december 2018). Het betoog van [gedaagde1] dat ook als moet worden aangenomen dat [eisers] wat betreft de ‘belastingaangifte 2017’ niet van de hoed en de rand wist als hiervoor bedoeld, hij het gevorderde bedrag niettemin moet voldoen, gelet op de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde vrijwaring voor ‘alle fiscale verplichtingen’ kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin worden gevolgd.
5.23.
Het voorgaande betekent, naar voorlopig oordeel, dat er een serieuze, niet te verwaarlozen, kans aanwezig is dat de bodemrechter één van de verweren van [eisers] als verwoord onder 5.13 zal honoreren. Het bestaan van de vordering waarvan [gedaagden] verrekening wenst met de factuur van 12 mei 2020, is dus (in ieder geval thans) onvoldoende aannemelijk en het beroep op verrekening faalt daarom. Wat [eisers] overigens tegen het beroep van [gedaagden] op verrekening heeft ingebracht, kan onbesproken blijven.
5.24.
Onderdeel 1 van de vordering van [eisers 1t/m4] , voor zover dit onderdeel strekt tot overdracht van de in de tweede alinea van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst genoemde rechten, is daarom (in beginsel) toewijsbaar.
5.25.
Wat betreft de over te dragen rechten, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Op grond van wat tijdens de videozitting naar voren is gebracht, acht de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk dat [gedaagden] na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de domeinnaam www.dashberlinworld.com niet heeft verworven. De omstandigheid dat deze domeinnaam thans ‘redirect’ naar een homo-erotische website, vormt hiervoor de belangrijkste aanwijzing. Tot overdracht van die domeinnaam kan [gedaagden] dus niet worden verplicht. In zoverre zal de vordering worden afgewezen.
5.26.
De wijze van ‘overdracht’ van ieder van de aan de orde zijnde ‘rechten’ loopt uiteen en [gedaagden] heeft niet bestreden dat als hij gevolg moeten geven aan hetgeen is bepaald in de tweede alinea van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst, het gaat om het volgende. De voorzieningenrechter zal [gedaagden] (dan ook) veroordelen:
- om mee te werken aan de overdracht van de in de producties EP06 en EP07 genoemde merkaanvragen en merkregistraties en de handelsnamen ‘Dash Berlin’, ‘Dash’ en ‘Aropa’;
- om mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van de domeinnaam www.dashberlin.com;
- om de inloggegevens van de onder 2.17 weergegeven social media-accounts te verstrekken;
- om er voor zorg te dragen dat [eisers 1t/m4] de huisstijl van Aropa kan gaan gebruiken, onder de naam Dash Berlin kan gaan optreden en met of door gebruikmaking van die naam merchandising- en endorsementsinkomsten kan gaan genereren.
5.27.
Onderdeel 1 van de vordering richt zich tegen [gedaagden] Desgevraagd heeft [eisers 1t/m4] tijdens de videozitting te kennen gegeven de vordering tegen [gedaagden] te hebben ingesteld omdat hij niet exact weet waar de in de tweede alinea van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst genoemde rechten thans berusten. [gedaagden] heeft de voorzieningenrechter op dit punt ook geen duidelijkheid kunnen verschaffen. De vordering zal dus worden toegewezen tegen [gedaagden] Hierbij past, anders dan [eisers 1t/m4] vordert, geen hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] Onderdeel 1 van de vordering zal daarom worden toegewezen als in het dictum is verwoord.
5.28.
Dat [gedaagden] , althans [gedaagde1] dan wel de vennootschap(pen) die het betreft, de kosten moet dragen die verbonden zijn aan de handelingen die hij in verband met de ‘overdracht’ moeten verrichten, heeft [gedaagden] evenmin betwist en is overigens ook neergelegd in de tweede alinea van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst. Ook in zoverre is de vordering dus toewijsbaar.
5.29.
De termijn waarbinnen [gedaagden] aan de veroordeling gevolg moet geven, zal worden gesteld op uiterlijk vier weken na betekening van dit vonnis. Hierbij heeft de voorzieningenrechter meegewogen dat [eisers 1t/m4] tijdens de videozitting desgevraagd heeft meegedeeld dat de uitvoering van de artikelen 1 en 2 van de vaststellingsovereenkomst ongeveer drie weken in beslag heeft genomen.
5.30.
Onderdeel 1.1. van de vordering wijst de voorzieningenrechter af. De bevoegdheid van de (voorzieningen)rechter om artikel 3:300 BW toe te passen ( [eisers 1t/m4] beroept zich, zo begrijpt de voorzieningenrechter op de leden 1 en 2 van dat artikel), is een discretionaire bevoegdheid, die met voorzichtigheid gehanteerd moet worden. Het is een vorm van reële executie die inbreuk maakt op de rechten van (in dit geval) [gedaagden] De enkele omstandigheid dat [gedaagde1] zich aan de veroordeling van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (zie onder 2.9) tot het staken en gestaakt houden van merkinbreuk (in dat geval: inbreuk op het Benelux-woordmerk Dash Berlin) en het gebruik van de handelsnaam Dash Berlin op straffe van verbeurte van een dwangsom, niets gelegen heeft laten liggen en dat in het daarop volgende vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (zie onder 2.9) opnieuw een stakingsgebod is opgelegd, nu met een hogere dwangsom, maakt niet dat in deze procedure moet worden aangenomen dat [gedaagden] een bevel als thans aan de orde ook naast zich zal neerleggen door dit bevel te negeren.
Onderdeel 2 van de vordering
5.31.
Onderdeel 2 van zijn vordering grondt [eisers 1t/m4] op het bepaalde in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst. Het gevorderde is, aldus [eisers 1t/m4] , (al) toewijsbaar omdat [gedaagden] de factuur van 12 mei 2020 (de ‘vergoeding’ als bedoeld in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst) niet heeft voldaan.
5.32.
De voorzieningenrechter begrijpt, gelet op de formulering van dit onderdeel van de vordering en de toelichting die [eisers 1t/m4] daarop (in de dagvaarding en tijdens de videozitting) heeft gegeven dat [eisers 1t/m4] zich op het standpunt stelt dat dat wat [gedaagden] op grond van het bepaalde in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst kan worden verboden is:
- het gebruik van de Dash Berlin-merken in die landen waar de merken zijn aangevraagd dan wel geregistreerd (zie onder 2.3 en 2.11);
- het gebruik in diezelfde landen van de handelsnamen ‘Dash Berlin’ en ‘Dash’;
- het gebruik in diezelfde landen van de tekens ‘dash berlin’, ‘dashers’, ‘jeffdash’, ‘formerlyknownasdashberlin’, ‘also known as dash berlin’ en daarmee overeenstemmende tekens,
op welke wijze dan ook, met inbegrip van ieder geval gebruik als hashtag, gebruik bij liveoptredens en in livestreams, gebruik in aankondigingen voor liveoptredens en livestreams en gebruik voor merchandise en endorsements.
5.33.
De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van [gedaagden] dat [eisers 1t/m4] geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van onderdeel 2 van zijn vordering omdat [gedaagden] geen ander gebruik maakt van de 5.32 genoemde merken, handelsnamen en tekens dan gebruik als bedoeld in de tot nog toe nog altijd geldende vaststellingsovereenkomst. De voorzieningenrechter kan dit verweer niet plaatsen, nu dit niet is wat [eisers 1t/m4] [gedaagden] verwijt.
5.34.
Voor zover [gedaagden] bij wijze van verweer heeft bedoeld te betogen dat, hoewel de factuur van 12 mei 2020 niet is betaald, hij niet tot het gevorderde gehouden is omdat hij (uit hoofde van het bepaalde in artikel 21 aanhef en onder b en c van de vaststellingsovereenkomst) een tegenvordering op [eisers] heeft die hij met het factuurbedrag kan verrekenen, kan hij daarin niet worden gevolgd. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 5.12 tot en met 5.23 is overwogen.
5.35.
[gedaagden] heeft niet betwist dat de ‘sanctie’ die is neergelegd in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd zoals [eisers 1t/m4] dit doet (zie onder 5.32). Ook heeft hij niet weersproken dat hij van bedoelde rechten en tekens ook na 26 mei 2020 gebruik is blijven maken.
5.36.
Onderdeel 2 van de vordering van [eisers 1t/m4] zal dus, overeenkomstig en met inachtneming van zijn toelichting daarop, worden toegewezen. Het verbod zal gelden met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, nu dit is gevorderd en [gedaagden] zich daartegen niet heeft verweerd.
5.37.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling zal worden afgewezen omdat [gedaagde1] en de vennootschappen ieder afzonderlijk gehouden zijn om het gebruik van de hiervoor genoemde merken, handelsnamen en tekens te staken en gestaakt te houden. Staken en gestaakt houden door de één ontslaat de ander niet van de verplichting om ook aldus te handelen.
Onderdeel 3 van de vordering
5.38.
Met onderdeel 3 van de vordering beoogt [eisers 1t/m4] , zo begrijpt de voorzieningenrechter uit zijn toelichting hierop, dat een voorziening wordt getroffen voor de periode na de ‘overdracht’ van de rechten als genoemd in de tweede alinea van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst (vergelijk het in onderdeel 1 gevorderde). [eisers 1t/m4] stelt dat er een grote kans bestaat dat [gedaagden] dan inbreuk zal gaan maken op de merk- en handelsnaamrechten en onrechtmatig zal gaan handelen door de domeinnamen www.dashberlin.com en www.dashberlinworld.com, de social media-accounts en de huisstijl Aropa te blijven gebruiken, onder de naam Dash Berlin te blijven optreden en met of door gebruikmaking van die naam merchandising- en endorsementsinkomsten te blijven genereren.
5.39.
[gedaagden] heeft betoogd dat [eisers 1t/m4] geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van dit onderdeel van de vordering omdat hij niet kan aantonen (thans) schade te lijden door de inbreuk/het onrechtmatig handelen. De voorzieningenrechter gaat aan dit verweer voorbij. [gedaagden] miskent dat [eisers 1t/m4] betoogt dat schade dreigt.
5.40.
Uit de toewijzing van onderdeel 2 van de vordering van [eisers 1t/m4] vloeit voort dat het [gedaagden] onmiddellijk na betekening van dit vonnis niet langer is toegestaan om (i) gebruik te maken de Dash Berlin-merken in die landen waar de merken zijn aangevraagd dan wel geregistreerd, (ii) gebruik te maken van de handelsnamen ‘Dash Berlin’ en ‘Dash’ in diezelfde landen en (iii) gebruik te maken van de tekens ‘dash berlin’, ‘dashers’, ‘jeffdash’, ‘formerlyknownasdashberlin’, ‘also known as dash berlin’ en daarmee overeenstemmende tekens in ook die landen. Dat gebruik mag in ieder geval niet bestaan uit gebruik als hashtag, gebruik bij liveoptredens en in livestreams, gebruik in aankondigingen voor liveoptredens en livestreams en gebruik voor merchandise en endorsements. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter niet in waarom [eisers 1t/m4] daarnaast nog belang zou hebben bij toewijzing van een verbod om inbreuk te maken op de na de ‘overdracht’ aan [eisers 1t/m4] toekomende merk- en handelsnaamrechten en een verbod om op te treden onder de naam Dash Berlin en met of door gebruikmaking van die naam merchandising- en endorsementsinkomsten te generen. Onderdeel 3 van de vordering zal, voor zover dat hierop betrekking heeft, dan ook worden afgewezen.
5.41.
Voor zover onderdeel 3 van de vordering strekt tot oplegging van een verbod om na de hiervoor bedoelde ‘overdracht’ de domeinnamen en de social media-accounts niet meer te gebruiken, zal het ook worden afgewezen omdat dat gebruik na die ‘overdracht’ niet meer mogelijk is. Voor zover [eisers 1t/m4] het oog heeft op een andere vorm van gebruik van die domeinnamen en social media-accounts, ontbreekt een toelichting op dat punt.
5.42.
Wat dan te beoordelen overblijft, is of onderdeel 3 van de vordering toewijsbaar is voor zover het gaat om de handelsnaam ‘Aropa’ en de huisstijl ‘Aropa’. Tegen het betoog van [eisers 1t/m4] dat na overdracht van het handelsnaamrecht en nadat [eisers 1t/m4] weer het recht heeft gekregen om de huisstijl te gebruiken, een grote kans bestaat dat [gedaagden] die rechten niet zal respecteren, heeft [gedaagden] niets ingebracht. Onderdeel 3 van de vordering is in zoverre dan ook toewijsbaar. Het op te leggen verbod zal worden beperkt tot Nederland.
5.43.
Wat betreft de gevorderde hoofdelijke veroordeling verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hiervoor onder 5.37 is overwogen.
Onderdeel 4 van de vordering
5.44.
Aan onderdeel 4 van de vordering legt [eisers 1t/m4] ten grondslag dat (ook) de vrees gerechtvaardigd is dat [gedaagden] na effectuering van het onder 1 gevorderde (dat grotendeels zal worden toegewezen), zich (onrechtmatig) zal blijven voordoen als (voormalig) deelnemer in het collectief Dash Berlin en als producer van Dash Berlin. [gedaagden] gedroeg zich, zo stelt [eisers 1t/m4] , in de periode tussen de breuk in de samenwerking en het sluiten van de vaststellingsovereenkomst ook op die manier, terwijl hem dat niet was toegestaan en ook kort gedingrechters dat (in ieder geval [gedaagde1] ) hadden verboden. [gedaagden] zal dat volgens [eisers] weer gaan doen.
5.45.
De voorzieningenrechter zal dit onderdeel van de vordering niet toewijzen, voor het er toe strekt dat [gedaagden] wordt verboden zich voor te doen als voormalig deelnemer in het collectief Dash Berlin. [gedaagden] mag zich te allen tijde op die manier voordoen omdat dit overeenkomt met de feiten zoals ze voorliggen. Voor het overige zal onderdeel 4 van de vordering wel worden toegewezen, ook omdat een verweer van de kant van [gedaagden] geheel is uitgebleven.
5.46.
Voor wat betreft de gevorderde hoofdelijke veroordeling verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hiervoor onder 5.37 is overwogen.
Onderdeel 5 van de vordering
5.47.
Als prikkel tot nakoming zal aan de op te leggen veroordelingen en verboden een dwangsom (met een te verbeuren maximum) worden verbonden als in het dictum verwoord.
Verder ten aanzien van de vordering van [eisers]
Onderdeel 6 van de vordering
5.48.
[eisers] heeft onderdeel 6 van de vordering geformuleerd als een vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, maar in wezen betreft het een geldvordering. De voorzieningenrechter stelt in dat kader voorop dat volgens vaste jurisprudentie ten aanzien van toewijzing van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid is geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – wat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen – maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
5.49.
Zoals al volgt uit wat hiervoor is overwogen, betwist [gedaagden] niet dat hij de factuur van 12 mei 2020 niet heeft voldaan. Wel betoogt [gedaagden] dat hij het bedrag van die factuur kan verrekenen met een tegenvordering die hij heeft op [eisers] . Hiervoor is al overwogen dat het bestaan van die tegenvordering binnen het bestek van dit kort geding niet aannemelijk is geworden. Dit betekent dat onderdeel 6 van de vordering van [eisers] een voldoende aannemelijke vordering betreft. Voor het overige heeft [gedaagden] geen verweer gevoerd tegen dit onderdeel van de vordering, ook niet op het punt van spoedeisend belang of restitutierisico. Onderdeel 6 van de vordering zal daarom, voor zover het strekt tot betaling van een bedrag van € 81.380,66, worden toegewezen. De vordering zal, conform het gevorderde en het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst, worden toegewezen aan [eisers] Het verweer van [gedaagden] dat hoofdelijke veroordeling tot betaling van genoemd bedrag niet kan volgen omdat hiervoor geen grondslag in de vaststellingsovereenkomst kan worden gevonden, volgt de voorzieningenrechter niet. In de vaststellingsovereenkomst is immers neergelegd dat ‘ [gedaagden] ’ de betaling in kwestie moet verrichten en [gedaagden] legt het woord ‘c.s.’ zelf ook uit als ‘hoofdelijk’ (getuige de bewoordingen van zijn vordering in voorwaardelijke reconventie).
5.50.
[eisers] vordert ook dat [gedaagden] wordt veroordeeld tot betaling van wettelijke handelsrente vanaf 29 mei 2020. In zoverre zal de vordering worden afgewezen, nu de factuur van 12 mei 2020 is gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst en niet op een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. Bovendien heeft Nova Incasso B.V., het door [eisers] ingeschakelde incassobureau, ook geen wettelijke handelsrente in rekening gebracht, maar wettelijke rente (vergelijk onder 2.44). De voorzieningenrechter zal daarom alleen wettelijke rente toewijzen.
Onderdeel 7 van de vordering
5.51.
[eisers] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op grond van de WIK [12] . [gedaagden] heeft ten aanzien van dit onderdeel van de vordering van [eisers] geen verweer gevoerd. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisers] heeft gesteld en voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. [eisers] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met BTW. De gevorderde BTW is niet toewijsbaar, nu [eisers] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. De voorzieningenrechter zal het bedrag dan ook exclusief BTW toewijzen, hetgeen betekent dat [gedaagden] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 1.588,81. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
Proceskosten (onderdeel 8 van de vordering)
5.52.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [gedaagden] , zowel wat betreft de vordering van [eisers 1t/m4] als die van [eisers] , moet worden beschouwd als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. [gedaagden] moet daarom worden veroordeeld in de kosten van [eisers] maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. Volgens [eisers] heeft 95% van de zaak in conventie betrekking op handhaving van IE-rechten (het ‘IE- deel’ van de zaak) en betreft de overige 5% het niet-IE-deel van de zaak.
5.53.
[gedaagden] betwist allereerst dat [eisers] zijn proceskostenvordering op artikel 1019h Rv kan gronden. Het geschil in conventie ziet volgens [gedaagden] niet op handhaving van IE-rechten, maar gaat alleen over de interpretatie en uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. De voorzieningenrechter volgt [gedaagden] grotendeels in dit verweer. Onderdeel 1 van de vordering van [eisers 1t/m4] betreft geen vordering tot handhaving van IE-rechten, nu [eisers 1t/m4] overdracht van (overigens niet alleen
IE-)rechten vordert die hem thans nog niet toekomen. Ook de vordering tot het staken en gestaakt houden van het gebruik (op welke wijze dan ook) van de Dash-Berlin merken, de handelsnamen ‘Dash Berlin’ en ‘Dash’ en de tekens ‘dash berlin’, ‘dashers’, ‘jeffdash’, ‘formerlyknownasdashberlin’, ‘also known as dash berlin’ en daarmee overeenstemmende tekens (onderdeel 2 van de vordering van [eisers 1t/m4] ) is niet een dergelijke vordering, nu [eisers 1t/m4] dit grondt op een bepaling uit de vaststellingsovereenkomst die dat gebruik, zonder dat aan de ook in die overeenkomst neergelegde betalingsverplichtingen wordt voldaan, verbiedt. Onderdeel 3 van de vordering van [eisers 1t/m4] heeft slechts gedeeltelijk betrekking op handhaving van IE-rechten (in dit geval merk- en handelsnaamrechten). De onderdelen 4, 6 en 7 betreffen, zo erkent ook [eisers] , geen vorderingen als bedoeld in artikel 1019 Rv. De voorzieningenrechter schat, gelet hierop, het IE-deel van de zaak in conventie op 10% en het niet-IE-deel op 90%.
5.54.
[eisers] heeft een specificatie van de honoraria van zijn advocaten overgelegd. Deze specificatie sluit op een bedrag van in totaal € 32.984,67 exclusief BTW [13] . De voorzieningenrechter is met [gedaagden] van oordeel dat deze kosten niet redelijk en evenredig zijn. Teneinde de redelijkheid en evenredigheid van de opgevoerde honoraria, voor zover deze betrekking hebben op het IE-deel van de zaak, te kunnen beoordelen, zoekt de voorzieningenrechter aansluiting bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie van 1 april 2017). De voorzieningenrechter is van oordeel dat onderhavige zaak onder de in die Indicatietarieven genoemde categorie ‘normaal kort geding’ valt. Aan die categorie is een maximumtarief van € 15.000,- voor honoraria verbonden. De voorzieningenrechter zal dit tarief daarom tot uitgangspunt nemen.
5.55.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over welk deel van de honoraria van hun advocaten kan worden toegerekend aan de procedure in conventie en welk deel aan de procedure in reconventie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een verdeling van 75%-25% (conventie-reconventie) in de rede ligt.
5.56.
Het voorgaande betekent dat in conventie een bedrag van € 1.125,- (€ 15.000,-
x 10%) x 75% =) voor het IE-deel zal worden toegewezen en een bedrag van € 685,80
(€ 1.016,- x 90%) x 75% =) voor het niet-IE-deel. Vermeerderd met een bedrag van € 85,81 aan dagvaardingskosten en een bedrag van € 2.076,- aan griffierecht, resulteert een toe te wijzen bedrag van € 3.972,61. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is eveneens toewijsbaar.
5.57.
In zijn specificatie van de honoraria heeft [eisers] ook een bedrag van
€ 4.418,93 exclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten opgenomen. Voor zover [eisers] heeft bedoeld ook dit bedrag als proceskosten te willen vorderen, wijst de voorzieningenrechter dit af. Als onderdeel 7 van hun vordering heeft [eisers] immers al vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd en dit onderdeel van de vordering zal ook worden toegewezen.
5.58.
Voor (separate) veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De voorzieningenrechter zal deze nakosten begroten op de door [eisers] genoemde bedragen.
5.59.
Hoofdelijke veroordeling in de proceskosten is niet noodzakelijk, nu de veroordeling tot betaling van die kosten al meebrengt dat [gedaagden] ieder voor het geheel aansprakelijk is en dus hoofdelijk is verbonden.
De termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv
5.60.
Deze termijn zal, conform het verzoek van [eisers] , worden bepaald op zes maanden vanaf de datum van dit vonnis en geldt alleen ten aanzien van het onder 7.5 van dit vonnis uit te spreken verbod, voor zover dat betrekking heeft op een handelsnaamrecht.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.61.
Dit vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad zijn. Bij de uitvoerbaar verklaring op de minuut heeft [eisers] geen belang omdat van het onderhavige vonnis een grosse wordt verstrekt. Het verzoek om uitvoerbaarverklaring op alle dagen en uren zal worden afgewezen, nu voor toewijzing onvoldoende is gesteld.

6.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

6.1.
Met het voorgaande komt de voorzieningenrechter toe aan de vordering in voorwaardelijke reconventie. Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor, bij de beoordeling van het geschil in conventie, met betrekking tot het beroep van [gedaagden] op verrekening heeft overwogen, behoeven de stellingen die [gedaagden] aan de vordering in voorwaardelijke reconventie ten grondslag legt, geen nadere bespreking. Die stellingen zijn hetzelfde als die hij aan het beroep op verrekening ten grondslag legt, en zijn hierboven verworpen. De onderdelen I en II van de vordering in voorwaardelijke reconventie moeten daarom worden afgewezen.
6.2.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [eisers] maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. De vordering in reconventie ziet echter niet op handhaving van IE-rechten als bedoeld in artikel 1019 Rv. De advocaatkosten van [eisers] zullen daarom conform het in deze toepasselijke liquidatietarief worden begroot. Hiervoor, in conventie (onder 5.55), heeft de voorzieningenrechter overwogen dat 25% van de door partijen gemaakte proceskosten aan de procedure in reconventie moeten worden toegerekend. De advocaatkosten van [eisers] worden, gelet hierop, begroot op een bedrag van € 254,- (25% x € 1.016,-).

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
Ten aanzien van [eisers 1t/m4] :
7.1.
veroordeelt [gedaagden] , althans [gedaagde1] dan wel de vennootschap(pen) die het betreft, tot nakoming, binnen vier weken na betekening van dit vonnis, van het bepaalde in artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst door:
- mee te werken aan de overdracht van de in de producties EP06 en EP07 genoemde merkaanvragen en merkregistraties en de handelsnamen ‘Dash Berlin’, ‘Dash’ en ‘Aropa’;
- mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van de domeinnaam www.dashberlin.com;
- de inloggegevens van de onder 2.17 weergegeven social media-accounts te verstrekken;
- er voor zorg te dragen dat [eisers 1t/m4] de huisstijl van Aropa kan gaan gebruiken, onder de naam Dash Berlin kan gaan optreden en met of door gebruikmaking van die naam merchandising- en endorsementsinkomsten kan gaan genereren,
en bepaalt dat als aan de handelingen die verricht moeten worden kosten zijn verbonden, [gedaagden] , althans [gedaagde1] dan wel de vennootschap(pen) die het betreft, die moet dragen;
7.2.
bepaalt dat [gedaagden] , althans [gedaagde1] dan wel de vennootschap(pen) die het betreft, een dwangsom verbeurt/verbeuren van € 15.000,- voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat hij/zij niet voldoet/voldoen aan de veroordeling onder 7.1;
7.3.
veroordeelt [gedaagde1] en de vennootschappen ieder afzonderlijk tot het staken en gestaakt houden, onmiddellijk na betekening van dit vonnis, van:
- het gebruik van de Dash Berlin-merken in die landen waar de merken zijn aangevraagd dan wel geregistreerd (zie onder 2.3 en 2.11);
- het gebruik in diezelfde landen van de handelsnamen ‘Dash Berlin’ en ‘Dash’;
- het gebruik in diezelfde landen van de tekens ‘dash berlin’, ‘dashers’, ‘jeffdash’, ‘formerlyknownasdashberlin’, ‘also known as dash berlin’ en daarmee overeenstemmende tekens,
op welke wijze dan ook, met inbegrip van ieder geval gebruik als hashtag, gebruik bij liveoptredens en in livestreams, gebruik in aankondigingen voor liveoptredens en livestreams en gebruik voor merchandise en endorsements, een en ander behoudens expliciete schriftelijke toestemming van [eisers 1t/m4] , althans door hem aan te wijzen vennootschappen;
7.4.
bepaalt dat [gedaagde1] en de vennootschappen ieder afzonderlijk een dwangsom verbeuren van € 15.000,- voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij niet voldoen aan de veroordeling onder 7.3;
7.5.
verbiedt [gedaagde1] en de vennootschappen ieder afzonderlijk om onmiddellijk na het effecturen van de overdracht als bedoeld in 7.1 in Nederland inbreuk te maken op de handelsnaam ‘Aropa’ en gebruik te maken van de huisstijl ‘Aropa’;
7.6.
bepaalt dat [gedaagde1] en de vennootschappen ieder afzonderlijk een dwangsom verbeuren van € 5.000,- voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij niet voldoen aan de veroordeling onder 7.5;
7.7.
verbiedt [gedaagde1] en de vennootschappen ieder afzonderlijk om onmiddellijk na het effectueren van de overdracht als bedoeld in 7.1 zich voor te doen als deelnemer in het collectief Dash Berlin en als producer van Dash Berlin, op welke wijze dan ook;
7.8.
bepaalt dat [gedaagden] en de vennootschappen ieder afzonderlijk een dwangsom verbeuren van € 1.000,- voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij niet voldoen aan de veroordeling onder 7.7;
7.9.
bepaalt dat de ingevolge onder 7.2, 7.4, 7.6 en 7.8 te verbeuren dwangsommen tezamen een bedrag van € 500.000,- niet zullen overschrijden;
Ten aanzien van [eisers] :
7.10.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de ene gedaagde in conventie/eiseres in reconventie betaalt, de ander niet meer hoeft te betalen, tot betaling van een bedrag van € 81.380,66, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 29 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
7.11.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de ene gedaagde in conventie/eiseres in reconventie betaalt, de ander niet meer hoeft te betalen, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.588,81, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening;
7.12.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op een bedrag van € 3.972,61, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening, en begroot de nog te maken nakosten op een bedrag van € 131,- zonder betekening dan wel een bedrag van € 199,- in geval van betekening;
7.13.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.14.
bepaalt ten aanzien van de veroordeling onder 7.5, voor zover deze betrekking heeft op een handelsnaamrecht, de termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv op zes maanden na heden;
7.15.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
7.16.
wijst de vordering af;
7.17.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op een bedrag van € 254,‑.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Bierling en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 17 maart 2021.

Voetnoten

1.Internal Revenue Service, de Amerikaanse belastingdienst.
3.Zaaknummer/rolnummer C/15/278659 / KG ZA 18-695 & C/09/559536 / KG ZA 18-993 (niet gepubliceerd). In deze procedure (tussen [gedaagde1] en World Traveller Holding en [eisers] ) vorderden [gedaagde1] en World Traveller Holding – onder meer en kort samengevat – ten aanzien van [eiser 5] en [eiser 6] betaling van een bedrag van ruim € 1,5 miljoen (een voorlopige teruggaaf van de IRS) en ten aanzien van [eisers] oplegging van een bevel tot het toegankelijk maken en houden van de volledige Dash-Berlinadministratie en het afgeven van bepaalde andere bescheiden, oplegging van een verbod op het gebruik van de naam Dash Berlin, althans onder bewindstelling van het logo, en een verbod op het gebruik van de handelsnaam Dash Berlin en een veroordeling om het gebruik van het Beneluxmerk Dash Berlin en/of de handelsnaam Dash Berlin en/of het logo Dash Berlin te gehengen en te gedogen.
4.In de vaststellingsovereenkomst worden partijen gezamenlijk als [eisers] en [gedaagden] aangeduid en afzonderlijk
5.De voorzieningenrechter constateert dat dit bedrag verschilt (met 1 eurocent) van het bedrag dat wordt genoemd in het overzicht dat [accountant van eisers] heeft ontvangen (zie onder 2.31).
6.De voorzieningenrechter heeft de vordering, ten behoeve van de leesbaarheid, enigszins herschreven.
7.Zie hierna onder 5.3.
8.Burgerlijk Wetboek
9.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
10.Zoals toegelicht tijdens de videozitting.
11.Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)
12.Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte
13.€ 30.674,67 + € 1.050,- + € 1.260,-.