ECLI:NL:RBDHA:2021:2503
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Internationale rechtsmacht bij echtscheiding van een Nederlands-Thais huwelijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot echtscheiding tussen een man met de Nederlandse nationaliteit en een vrouw met de Thaise nationaliteit. De man woont in Vietnam en de vrouw in Thailand. Partijen zijn in 1994 in Denemarken gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat er geen rechtsmacht aan de Nederlandse rechter toekomt op basis van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 (Brussel-II-bis). Dit komt doordat geen van de situaties zoals omschreven in artikel 3, lid 1 van deze verordening van toepassing is. De rechtbank heeft vervolgens het commune internationale privaatrecht geraadpleegd, waaruit blijkt dat er in beginsel geen residuele bevoegdheid is voor de Nederlandse rechter, tenzij het voeren van een procedure in het buitenland onmogelijk is. Partijen hebben onderbouwd dat door de huidige Covid-19-reisbeperkingen en de problematische communicatie in zowel Thailand als Vietnam, het voor hen praktisch onmogelijk is om buiten Nederland een echtscheiding te verkrijgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden voldoende zijn om rechtsmacht aan te nemen op basis van artikel 9 onder b Rv. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en de echtscheiding uitgesproken.