ECLI:NL:RBDHA:2021:2492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.19041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen overdracht aan Duitse autoriteiten in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 28 oktober 2020, hield in dat eiser zou worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend en was in een eerdere uitspraak op 16 november 2020 in het ongelijk gesteld. Hij heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.

Tijdens de zitting op 1 maart 2021 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet mocht worden overgedragen totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een vrijwillige overdracht aan Duitsland, zoals door verweerder werd gesteld. De rechtbank concludeerde dat de overdrachtstermijn was verstreken en dat het bestreden besluit niet op een juiste grondslag was genomen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.869,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19041

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] alias [alias] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 16 november 2020 [1] heeft de rechtbank dat beroep kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Eiser heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Ook heeft hij gevraagd om een voorlopige voorziening die ertoe strekt uitzetting te voorkomen totdat op het verzet en bij eventuele gegrondverklaring van het verzet, op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft, samen met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening NL21.2642, plaatsgevonden op 1 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op het verzet en in de voorlopige voorziening uitspraak [2] gedaan. Daarbij is het verzet gegrond verklaard, het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en is bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen totdat op het beroep is beslist.
Daarmee is de uitspraak van 16 november 2020 komen te vervallen en heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. Op de zitting hebben partijen zich inhoudelijk kunnen uitlaten over het beroep. De rechtbank heeft toegezegd binnen twee weken te beslissen op het beroep en ook een beslissing over de vergoeding van de proceskosten te nemen.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
2. Eiser heeft op 19 oktober 2019 in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft de autoriteiten van Duitsland op 25 november 2019 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening [3] . De autoriteiten van Duitsland hebben hiermee op 28 november 2019 ingestemd. Bij besluit van 21 januari 2020 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, bij uitspraak van 11 maart 2020 [4] ongegrond verklaard. Het daartegen door eiser ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 29 juli 2020 [5] ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft onbetwist op de zitting aangevoerd dat het bestreden besluit slechts kan worden genomen indien al een overdracht heeft plaatsgevonden. Anders dan verweerder stelt eiser dat zijn bezoek aan Duitsland niet kan worden gezien als vrijwillige overdracht in de zin van de Dublinverordening.
4. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening [6] gebeurt de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat op één van de drie hierna genoemde wijzen:
a. a) op initiatief van de asielzoeker, waarbij een uiterste datum wordt vastgesteld;
b) onder de vorm van een gecontroleerd vertrek, waarbij de asielzoeker tot bij het instappen wordt vergezeld door een ambtenaar van de verzoekende staat en de plaats, datum en
uur van zijn aankomst binnen een vooraf overeengekomen termijn ter kennis van de verantwoordelijke staat zijn gebracht;
c) onder geleide, waarbij de asielzoeker wordt vergezeld door een ambtenaar van de verzoekende staat of door de vertegenwoordiger van een daartoe door de verzoekende staat
gemachtigde instantie, en aan de autoriteiten van de verantwoordelijke staat wordt overgedragen.
5. Niet in geschil is dat geen sprake is geweest van een overdracht genoemd onder b) of c). Verweerder stelt dat eiser zichzelf vrijwillig heeft overgedragen. Dat volgt volgens verweerder uit het bericht van 9 april 2020 van de Duitse autoriteiten. Daaruit volgt dat een overdracht in de eerdere procedure niet nodig is omdat eiser al in Duitsland was, aldus verweerder. Verder staat daarin vermeld dat eiser op 26 december 2019 is aangehouden door de Duitse politie. Eiser erkent dat hij op 26 december 2019 is aangehouden, maar hij betwist dat daarmee sprake is van een (vrijwillige) overdracht in de zin van de Dublinregelgeving.
6. De rechtbank volgt het betoog van eiser dat op 26 december 2019 geen overdracht heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid en onder a), van de Uitvoeringsverordening. Eisers verklaring dat hij is aangehouden nadat hij persoonlijke eigendommen heeft opgehaald uit Duitsland en vervolgens is teruggekeerd naar Nederland is niet uit te sluiten. Eiser heeft verklaard dat hij op 26 december 2019 in de trein is aangehouden en de Duitse federale politie hem daarna heeft toegestaan via Venlo Nederland in te reizen. Uit het dossier volgt dat eiser op 27 december 2019 in persoon zijn eerste consult heeft gehad bij de praktijkondersteuner huisarts GGZ. Daarbij is hem Mirtazapine voorgeschreven. Hij is op 24 januari 2020 wederom op een afspraak verschenen bij de praktijkondersteuner. Ook is eiser op 30 december 2019 en 7 januari 2020 op een afspraak verschenen bij de huisarts in verband met een vitaminedeficiëntie, aldus het patiëntendossier van 24 januari 2020.
7. Ook anderszins volgt niet uit het dossier dat eiser in de periode tussen
26 december 2019 en 9 april 2020 – en ook niet daarna - zich vrijwillig heeft overgedragen aan de Duitse autoriteiten. Zo is eiser niet MOB [7] gemeld door de COA [8] , wat lijkt te impliceren dat hij in Nederland verbleven heeft. Daarbij volgt uit de uitspraak van
11 maart 2020 dat eiser bij de behandeling van zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening op de zitting aanwezig is geweest.
8. Omdat geen vrijwillige overdracht in de zin van artikel 7 van de Uitvoeringsverordening heeft plaatsgevonden, is de overdrachtstermijn naar aanleiding van eisers asielaanvraag van 19 oktober 2019 met het claimakkoord van de Duitse autoriteiten op 28 november 2019 aangevangen. Op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening is deze termijn van zes maanden opgeschort van 21 januari 2020 tot en met 29 juli 2020. Daarom is de overdrachtstermijn verstreken op 20 november 2020. [9] Dit betekent dat verweerder een nieuw claimakkoord heeft gevraagd bij de Duitse autoriteiten op het moment dat de overdrachtstermijn nog liep. Dat is, zoals eiser naar voren heeft gebracht, op de grond die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, niet mogelijk. Ook is niet gebleken dat verweerder op grond van het tweede lid van artikel 29 van de Dublinverordening de overdrachtstermijn heeft verlengd. Inmiddels is de overdrachtstermijn dus verstreken.
9. Omdat verweerder het bestreden besluit heeft genomen op het moment dat de overdrachtstermijn naar aanleiding van de aanvraag van 19 oktober 2019 nog niet was verstreken, slaagt het beroep van eiser. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zoals uit de voorgaande overwegingen volgt, bestond geen grondslag voor verweerder om het bestreden besluit te nemen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtgevolgen in stand te houden, zelf in de zaak te voorzien of verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.869,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift in de procedure met nummer NL21.2642, 0,5 punt voor het verzetschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.869,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL20.19041 (beroep) en NL20.19042 (voorlopige voorziening).
2.NL20.19041 V (verzet) en NL21.2642 (voorlopige voorziening).
3.Verordening (EU) 604/2013.
4.NL20.1719.
5.202001818/1/V2.
6.Verordening (EG) 1560/2003.
7.Met onbekende bestemming vertrokken.
8.Centraal Opvangorgaan Asielzoekers.
9.Datum claimakkoord + termijn van zes maanden + termijn opschorting van zes maanden en acht dagen.