In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een uitkering op basis van de Participatiewet had aangevraagd. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, had de aanvraag van verzoeker afgewezen op 14 januari 2021, met als reden dat verzoeker niet op het opgegeven adres zou wonen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in financiële problemen verkeerde en zijn woning dreigde te verliezen.
Tijdens de zitting op 8 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft verzoeker verklaard dat hij sinds 30 september 2020 geen inkomsten meer heeft en dat hij zijn vaste lasten niet kan betalen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Verweerder had in zijn besluit onvoldoende rekening gehouden met de verklaringen van hulpverleners die bevestigen dat verzoeker een andere levensstijl heeft dan gemiddeld, wat van invloed kan zijn op zijn woonsituatie.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan deze verklaringen en dat er mogelijk sprake is van een bijzondere levensstijl die de beoordeling van de leefomstandigheden van verzoeker beïnvloedt. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat verweerder aan verzoeker met ingang van 2 februari 2021 een uitkering toekent naar de voor hem geldende norm, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.