ECLI:NL:RBDHA:2021:2429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van onvoorwaardelijk ontslag aan politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiseres) en de korpschef van Politie (verweerder). Eiseres, die sinds 30 januari 2006 bij de politie werkzaam was, kreeg op 11 april 2019 onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Dit ontslag volgde op een oriënterend onderzoek naar de oprechtheid van haar geregistreerde uren en ingediende declaraties. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op meerdere dagen niet heeft gewerkt, terwijl zij wel uren had verantwoord in het systeem BVCM. De feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen, omvatten onder andere valsheid in geschrift en onterecht gedeclareerde uren. Eiseres heeft tegen het besluit van de korpschef bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 februari 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht tot ontslag was overgegaan. De rechtbank concludeerde dat het plichtsverzuim ernstig genoeg was om de disciplinaire maatregel van ontslag te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de korpschef.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7925

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.C. Coppens),
en

de korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rabbering).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim.
Bij besluit van eveneens 11 april 2019 heeft verweerder bepaald dat eiseres (een deel van) de door het korps geleden schade van € 784,17 dient te vergoeden en aangekondigd dat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de eindafrekening van haar salaris.
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de bezwaren tegen het besluit tot verhaal van geleden schade niet-ontvankelijk verklaard, wegens het niet tijdig indienen van gronden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde vergezeld door [teamleider] , voormalig teamleider van eiseres bij de eenheid Amsterdam.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is sinds 30 januari 2006 aangesteld bij de politie, laatstelijk in de functie van senior tactische opsporing in de rang van brigadier. In februari 2018 is eiseres op grond van een sollicitatie overgeplaatst van de eenheid Den Haag naar de eenheid Amsterdam. Daar was zij verbonden aan het basisteam [basisteam] van de eenheid Amsterdam. Het startgesprek bij de eenheid Amsterdam was op 26 februari 2018.
Formeel is de overgang vastgelegd in het bevorderingsbesluit van 1 maart 2018, waarbij zij per 24 maart 2018 wordt bevorderd en waarin ook staat dat zij op grond van artikel 65 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wordt verplaatst.
1.2.
Op 15 augustus 2018 is een oriënterend onderzoek gestart, omdat bij de leiding van de eenheid twijfel bestond over de oprechtheid en uitleg van eiseres over door haar geregistreerde uren en ingediende declaraties. In dit onderzoek zijn over de periode van 1 februari 2018 tot 15 augustus 2018 de BVCM-registraties (verantwoording van de gewerkte uren en opgenomen vrije tijd), Sesamloggingen (toegang tot dienstgebouwen met een pas), reiskostendeclaraties, declaraties dag- en avondvergoedingen (Youforce), inloggegevens op het bedrijfsnetwerk (Citrix) en e-mailgegevens (Outlook) van eiseres onderzocht. Ook zijn de parkeer- en dienstlijsten van het basisteam [basisteam] onderzocht.
1.3.
Op 11 september 2018 heeft het sectorhoofd op basis van de ernst van de bevindingen van het oriënterend onderzoek aangifte gedaan wegens valsheid in geschrift en oplichting en is een strafrechtelijk onderzoek gestart. In dat kader zijn 14 zaken uit het oriënterend onderzoek gelicht en nader onderzocht. Over deze 14 zaken is eiseres gehoord in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. Op 24 oktober 2018 is het onderzoeksrapport uitgebracht.
1.4.
Met ingang van 1 oktober 2018 is eiseres buitengewoon verlof verleend in afwachting van een beslissing over een op te leggen maatregel.
1.5.
Op 11 november 2018 is een intern onderzoek gestart. Daarbij is het financieel nadeel dat verweerder heeft geleden onderzocht. In dit onderzoek is tevens het gebruik van dienstmiddelen voor privédoeleinden onderzocht. Dit onderzoek is op 3 december 2018 afgerond.
1.6.
Na het voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt, is eiseres bij besluit van 3 januari 2019 geschorst in het belang van de dienst.
1.7.
Bij brief van 24 januari 2019, verzonden op 7 februari 2019, is aan eiseres het voornemen bekend gemaakt haar de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Hierbij zijn van de 14 onderzochte zaken, de zaken 7 en 11 niet langer als verwijt aangemerkt. Eiseres heeft bij brief van 1 maart 2019 een zienswijze ingediend.
1.8.
Bij brief van 8 april 2019 heeft de officier van justitie (OvJ) eiseres een transactievoorstel gedaan van een werkstraf van 40 uur ter voorkoming van vervolging wegens valsheid in geschrift, meermaals gepleegd. Daarbij is vermeld dat verweerder daarnaast een procedure tot terugvordering van de door hem geleden schade van € 7.172,67 kan starten. Eiseres heeft deze transactie niet aanvaard.
1.9.
Bij het primaire besluit is eiseres wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag opgelegd op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp. Verweerder heeft de volgende feiten als (ernstig) plichtsverzuim aangemerkt:
Feit 1: 24 en 25 februari 2018. Dit betrof een weekend waarin eiseres tweemaal voor een avonddienst (14.00-23.00 uur) stond ingeroosterd. Deze dienst was nog door eenheid Den Haag ingepland. Eiseres heeft deze diensten in BVCM verantwoord en een dienstreis gedeclareerd. Eiseres heeft dit weekend echter in Den Haag noch Amsterdam gewerkt.
Feit 2: 2 maart 2018.Deze dag stond eiseres ingeroosterd voor de avonddienst. Eiseres heeft deze avonddienst ook als zodanig geregistreerd in BVCM. Daarnaast heeft zij een dienstreis plus een avondcomponent geregistreerd. Eiseres heeft die dag echter niet gewerkt.
Feit 3: 3 maart 2018.Dit betrof een ingeroosterde rustdag. Eiseres heeft wel een dienstreis gedeclareerd.
Feit 4: 12 maart 2018.Deze dag heeft eiseres als avonddienst geregistreerd. Daarnaast heeft eiseres een dienstreis en een dagcomponent geregistreerd. Eiseres heeft die dag echter niet gewerkt.
Feit 5: 15 maart 2018.Dit betrof een ingeroosterde rustdag. Eiseres heeft wel een dienstreis en een avondcomponent gedeclareerd.
Feit 6: 27 maart 2018.Eiseres heeft op deze dag een dienst geregistreerd van 8.00-17.30 uur. Eiseres heeft echter volgens de Sesamregistraties 6,32 uur gewerkt.
Feit 7: 31 maart en 1 en 2 april 2018.Dit onderzochte feit is als verwijt vervallen.
Feit 8: 13 april 2018.Op deze dag heeft eiseres een dienst geregistreerd van 14.00-23.30 uur. Tevens heeft eiseres reiskosten van het woonadres naar het bureau aan de [weg] te Amsterdam gedeclareerd. Eiseres had om 20.00 uur een afscheidsetentje te [plaats] en is niet in Amsterdam geweest en heeft niet gewerkt. Volgens verweerder rechtvaardigt het feit dat eiseres de operationeel expert heeft verteld over dit etentje en dat hij niets heeft gezegd over het registreren van de dienst, de handelwijze van eiseres niet.
Feit 9: 1 mei 2018.Eiseres heeft op deze dag een dienst geregistreerd van 6.00-15.30 uur. Tevens heeft zij reiskosten gedeclareerd. Eiseres heeft die dag echter niet gewerkt. Eiseres heeft voor die dag in een e-mail van 30 april 2018 een overleg afgezegd, omdat zij elders een overleg had. Dat eiseres die dag naar een overleg elders is geweest, is niet aannemelijk en dat overleg zou overigens niet een hele dag hebben geduurd.
Feit 10: 5 en 8 mei 2018 in relatie tot 27 en 28 april 2018.De dagen 5 en 8 mei 2018 waren rustdagen. Op 27 en 28 april 2018 heeft eiseres twee diensten van 6.00-15.00 uur geregistreerd. Eiseres heeft op 30 april 2018 een e-mail verzonden aan de afdeling planning waarin zij verzocht 5 en 8 mei 2018 roostervrij te plannen, omdat zij op 27 en 28 april 2018 heeft gewerkt op welke dagen zij niet was ingepland. Eiseres heeft op 27 en 28 april 2018 echter niet gewerkt. Eiseres heeft ook ten onrechte voor deze twee dagen reiskosten gedeclareerd.

Feit 11: 4 juni 2018. Dit onderzochte feit is als verwijt vervallen.

Feit 12: 9 juli 2018.Eiseres heeft op deze dag een dienst van 13.30-23.00 uur verantwoord. Tevens heeft eiseres een dienstreis en een avondcomponent gedeclareerd. Uit de Sesamgegevens blijkt dat eiseres om 14.02 uur heeft ingelogd bij het bureau aan de [kade] en dat zij om 16.09 uur heeft uitgelogd. Eiseres heeft dus slechts twee uur gewerkt en ten onrechte een dienstreis en een avondcomponent gedeclareerd. Eiseres had de kosten van de reis van haar huis naar het bureau [bureaunaam] als reiskosten kunnen declareren en de kosten van de reis tussen bureau [bureaunaam] en bureau [kade] als dienstreis.
Feit 13: 26 juli 2018.Eiseres stond op deze dag ingepland voor een dienst van 13.30-23.00 uur. Volgens de Sesamgegevens heeft eiseres om 12.41 uur ingelogd op bureau [bureaunaam] en heeft zij om 18.35 uur het bureau verlaten. De operationeel expert heeft aangegeven dat eiseres toestemming had een dagdienst in plaats van de avonddienst te draaien. Op de parkeerlijst staat als starttijd 9.00 uur en op de dienstlijst staat een van de planning afwijkende dienst van 8.30-18.00 uur in plaats van 13.30-23.00 uur. Eiseres heeft in het gesprek met een van de teamchefs op 9 augustus 2018 volgehouden die ochtend op het PTO geweest te zijn. Zij is door die teamchef geconfronteerd met een app-bericht van
27 juli 2018 aan de operationeel expert waarin eiseres verklaart die ochtend naar IBT (integrale beroepsvaardigheidstraining) te zijn geweest om haar wapen te laten nakijken. In het strafrechtelijk onderzoek heeft eiseres toegeven niet naar PTO (IBT) te zijn geweest en dat zij pas om 12.00 uur is begonnen. Eiseres heeft dus een volledige dienst verantwoord in BVCM terwijl zij geen volledige dienst heeft verricht. Tevens heeft zij op meerdere momenten gelogen over deze dienst.
Feit 14: E-mail HR Servicedesk.In de periode dat eiseres feitelijk geplaatst was in Amsterdam maar administratief nog niet (26 februari 2018 tot 24 maart 2018) meende eiseres recht te hebben op een dienstreisvergoeding in plaats van een reiskostenvergoeding. De declaratie van deze kosten is door de teamchef Den Haag echter afgewezen omdat hij meende dat eiseres slechts recht had op een reiskostenvergoeding. Eiseres heeft de HR Servicedesk benaderd met de vraag hoe zij het beste reiskosten kan declareren. Bij e-mail van 29 maart 2018 heeft de HR Servicedesk antwoord gegeven. Eiseres wordt verweten dat zij deze e-mail heeft vervalst door daar een zin in te voegen, namelijk “en je mag gewoon de dienstreis en componenten declareren”. Deze vervalste e-mail heeft zij op 3 april 2018 doorgestuurd naar de nieuwe teamchef te Amsterdam, die daarop de declaratie heeft goedgekeurd. Op 9 augustus 2018 heeft eiseres het originele e-mailbericht door gestuurd aan de andere teamchef te Amsterdam en kort daarna ook het e-mailbericht met de toegevoegde zin. Eiseres heeft tevergeefs geprobeerd de doorzending van het originele
e-mailbericht in te trekken.
Tot slot realiseert verweerder zich dat eiseres in het strafrechtelijk onderzoek niet is gehoord over alle 26 respectievelijk 29 dagen waarop zij in afwijking van haar verantwoording niet dan wel gedeeltelijk zou hebben gewerkt. De feiten – buiten de hiervoor genoemde 14 – waarover eiseres niet is gehoord, wegen volgens verweerder wel mee omdat zij duiden op een stelselmatig patroon van onjuiste registraties door eiseres.
1.9.
Bij het bestreden besluit – voor zover in beroep van belang – heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het ontslag, overeenkomstig het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM van 31 oktober 2019, ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte aan haar verklaringen voorbij is gegaan. Eiseres heeft met betrekking tot de haar verweten feiten gedurende haar verhoor en in haar zienswijze en bezwaarschrift met betrekking tot elk feit een verklaring afgelegd. Eiseres betwist dat zij op dagen waarop zij in het geheel haar toegangspas niet heeft gebruikt en niet heeft ingelogd op Citrix, niet gewerkt zou hebben. Onder normale omstandigheden zou deze redenering zijn opgegaan. Eiseres was echter overgeplaatst vanuit Den Haag naar Amsterdam en werd op geen enkele manier opgevangen. Haar werden geen taken en opdrachten toebedeeld en zij gaf daarom op haar eigen wijze invulling aan haar werkzaamheden. Dat deed zij door zich vooral op straat en in de wijk te begeven en met collega’s mee te lopen. Zelfstandige zaken had zij niet in behandeling. Om die reden werden door haar ook geen mutaties gemaakt. Gedurende de eerste weken stond eiseres zelfs niet vermeld op de dienstlijst en had zij geen toegang tot BVCM en BVH, zodat zij ook geen mutaties kon maken. Eiseres was in Den Haag gewend dat zij de vrijheid had om haar diensten om haar professionele sportactiviteiten heen te plannen, mits die uren op een ander moment werden gewerkt. Verweerder stelt ten onrechte dat eiseres in contact had moeten treden met haar leidinggevende in Amsterdam en dat zij er niet van uit mocht gaan dat zij ook in Amsterdam deze vrijheid had. Mede gelet op het gebrek aan enige sturing van de leiding is eiseres er van uitgegaan dat zij deze vrijheid ook in Amsterdam had. Eiseres is niet opgevangen en er zijn geen werkafspraken met haar gemaakt.
3. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is het noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de twaalf hiervoor genoemde verweten gedragingen (1 t/m 6, 8 t/m 10, en 12 t/m 14) heeft begaan.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep geen expliciete gronden heeft aangevoerd met betrekking tot feit 14. In haar zienswijze heeft eiseres aangegeven dat het op zichzelf juist is dat eiseres het e-mail bericht heeft aangepast met als doel om declaraties goedgekeurd te krijgen. Zij stelt in haar zienswijze dat het echter onjuist is dat zij deze email heeft aangepast met het doel de aangepaste tekst aan te bieden alsof dit de originele tekst van HR Servicedesk was. Zij heeft de e-mail slechts aangepast naar aanleiding van het gesprek dat zij met de teamchef heeft gehad en zij heeft de e-mail overeenkomstig de zienswijze van de teamchef aangepast. De rechtbank volgt dit betoog niet. Indien eiseres aan de e-mail van HR Servicedesk de zienswijze van haar teamchef had willen toevoegen, had het voor de hand gelegen dat zij een commentaar had geschreven bij de e-mail. Zij heeft echter midden in de e-mail van HR Servicedesk een zin toegevoegd zonder enige arcering of toelichting. Niet aannemelijk is dat zij met de aanpassing van de e-mail niet het doel heeft gehad deze e-mail aan te bieden alsof dit de originele tekst afkomstig van HR Servicedesk was. Verweerder stelt terecht dat reeds dit enkele feit is aan te merken als ernstig plichtsverzuim dat de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigt. Dit feit is namelijk, zoals ook de OvJ in zijn transactievoorstel heeft gedaan, aan te merken als valsheid in geschrift, hetgeen zeker bij een opsporingsambtenaar op wiens verklaringen men moet kunnen vertrouwen, niet kan worden geaccepteerd.
4.3.
Verweerder heeft terecht aan het feit dat de aanwezigheid of werkzaamheden van eiseres niet traceerbaar zijn in Citrix, de Sesamloggingen, dienstlijst dan wel op de parkeerlijst, het vermoeden ontleend dat eiseres op de dagen genoemd bij feit 1, 2, 4, 8, 9 en 10 (27 en 28 april 2018) in het geheel niet heeft gewerkt, terwijl eiseres op die dagen wel een volledige dienst in BCVM heeft verantwoord. De door eiseres gegeven verklaringen zijn onvoldoende om dit vermoeden te weerleggen. Onaannemelijk is dat eiseres zou hebben meegelopen met de noodhulp zonder dat dit kenbaar is in een van de genoemde systemen en zonder dat eiseres concrete teams of namen kan noemen van collega’s met wie zij zou hebben meegelopen en zonder dat eiseres zich concrete incidenten of gebeurtenissen die op die dagen hebben plaatsgevonden, kan herinneren. Ook wordt dit onvoldoende verklaard door de omstandigheid dat eiseres naar zij stelt weinig sturing kreeg bij de eenheid Amsterdam en daardoor zelf haar werkzaamheden maar bepaalde. Verweerder heeft erkend dat de functie van eiseres op het moment dat zij startte in Amsterdam vrij nieuw was en daarmee nog in ontwikkeling. Eiseres was een ervaren politieambtenaar die op deze functie had gesolliciteerd. Van haar kon dan ook verwacht worden dat zij tot op zekere hoogte zelf invulling gaf aan haar functie. Dit verklaart echter niet de door haar in BVCM verantwoorde uren, terwijl zij in de genoemde systemen geheel niet zichtbaar was.
Eiseres heeft voor deze dagen dan ook ten onrechte dienstreizen dan wel reiskosten en/of avondcomponenten gedeclareerd. Ook heeft eiseres ten onrechte op de rustdag genoemd bij feit 3 een dienstreis en op de rustdag genoemd bij feit 5 een dienstreis en een avondcomponent gedeclareerd. Deze feiten zijn gelet op het geheel van geconstateerde onjuiste registraties en declaraties, niet aan te merken als vergissingen.
Ook heeft verweerder voldoende met feiten onderbouwd dat eiseres op de dagen genoemd bij feit 6, 12 en 13 minder uren heeft gewerkt dan door haar is verantwoord in BVCM. Daarbij heeft zij ten aanzien van feit 13 ook onjuiste verklaringen afgelegd over haar aanwezigheid op 26 juli 2018 in de ochtend bij IBT.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde feiten ernstig plichtsverzuim opleveren die de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigen, ook zonder dat de andere in het strafrechtelijk onderzoek onderzochte feiten, waarover eiseres niet is gehoord, daarbij worden betrokken.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het plichtverzuim eiseres kan worden toegerekend. De – overigens door verweerder betwiste – omstandigheid dat zij bij de eenheid Den Haag de vrijheid had haar werkzaamheden om haar diensten rondom haar professionele sportactiviteiten heen te plannen, mits die uren op een ander moment werden gewerkt, leidt niet tot de conclusie dat eiseres het plichtverzuim niet kon worden toegerekend. Zij kon er, zonder daarover met de eenheid Amsterdam te overleggen, niet van uit gaan dat haar bij de eenheid Amsterdam dezelfde vrijheid zou worden gegund. Bovendien is de vrijheid om diensten om professionele sportactiviteiten heen te plannen, niet gelijk te stellen met het verantwoorden van diensten in BVCM die door eiseres niet zijn verricht.
4.5.
Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd eiseres de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. De rechtbank acht de straf van ontslag gelet op de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim niet onevenredig zwaar.
4.6.
Het beroep is ongegrond.
4.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzitter, en mr. R.H. Smits en mr. D. Biever, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.