ECLI:NL:RBDHA:2021:2426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/09/608895 / KG RK 21/295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in Wvggz-zaak met voorlopige oordelen door de rechter

Op 16 maart 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.P.G. van der Weide. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting in een Wvggz-zaak, waarbij de advocaat van verzoeker de zitting voortijdig moest verlaten. Kort voor zijn vertrek gaf de rechter een voorlopig oordeel over het verzoek van de officier van justitie, wat bij verzoeker de vrees deed ontstaan dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter heeft echter toegelicht dat zij nog vragen aan de arts wilde stellen en dat haar oordeel nog niet definitief was. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de schijn van partijdigheid en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/14
zaak- /rekestnummer: C/09/608895 / KG RK 21/295
Beslissing van 16 maart 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verblijvende in de accommodatie [naam accommodatie] te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. R.P.G. van der Weide te Amsterdam,
strekkende tot de wraking van
mr. E.M.M. Engbers,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de officier van justitie

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 11 maart 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld (hierna: het proces-verbaal);
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 maart 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling (via een Skype-verbinding) op 15 maart 2021 zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de rechter;
- mr. F.M. de Vries, officier van justitie.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/608629 / FA RK 21-1607 (hierna: de hoofdzaak). In de hoofdzaak is het volgende aan de orde. De officier van justitie heeft op 8 maart 2021 een verzoek ingediend tot verlening van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel, als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechter heeft verzoeker naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie op 11 maart 2021 (via Skype) gehoord. Tijdens dit verhoor heeft verzoeker het verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter al voordat verzoeker in de gelegenheid was gesteld in tweede termijn zijn reactie te geven op de uitlatingen van de arts, terwijl de behandeling van de zaak nog niet was afgerond, kenbaar maakte dat zij voornemens was het verzoek van de officier van justitie toe te wijzen. Hierdoor is bij verzoeker de vrees ontstaan dat de rechter niet onpartijdig was.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
De officier van justitie heeft bepleit dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de advocaat van verzoeker voortijdig de zitting moest verlaten in verband met andere verplichtingen. De advocaat had de rechter hiervan vooraf in kennis gesteld. Op het moment dat de advocaat aangaf de zitting te zullen gaan verlaten, heeft de rechter het volgende medegedeeld:
“Meneer van der Weide, ik neig er vooralsnog naar om de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen, maar ik heb nog wel een paar kritische vragen voor de arts, ook over de separatie. We bellen u later, mr. Van der Weide, om u de beslissing mede te delen.”
Nadat de advocaat de zitting had verlaten, heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.
3.3.
Uit het proces-verbaal blijkt dat, voordat de rechter hetgeen zei dat hiervoor onder 3.2 is geciteerd, verzoeker, zijn advocaat en de arts uitgebreid aan het woord waren geweest. Zij hebben hun standpunt kenbaar gemaakt en vragen van de rechter beantwoord. Op het moment dat de advocaat van verzoeker de zitting zou gaan verlaten, heeft de rechter haar voorlopig oordeel gegeven over het verzoek. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie laten weten dat zij dit gedaan heeft omdat het haar in het belang van verzoeker leek om nog in het bijzijn van zijn advocaat enige duidelijkheid te geven over hoe zij tot dat moment tegen de zaak aankeek. Volgens haar was duidelijk dat het een voorlopig oordeel betrof, omdat zij had gezegd nog kritische vragen te willen stellen aan de arts en daarmee ook al was begonnen.
3.4.
De wrakingskamer overweegt als volgt. De rechter heeft ter zitting een voorlopig oordeel gegeven. Uit de daarbij door de rechter gekozen bewoordingen – “
ik neig er vooralsnog naar”–, de uitdrukkelijke toevoeging dat zij nog kritische vragen voor de arts had en haar mededeling dat zij later de advocaat zou bellen om de beslissing mede te delen, blijkt echter genoegzaam dat bij de rechter nog geen sprake was van een afgerond denkproces. De rechter heeft onweersproken toegelicht dat zij de vragen aan de arts ook daadwerkelijk is gaan stellen, maar dat zij daarin werd onderbroken door het wrakingsverzoek. De rechter heeft verder medegedeeld dat zij zeker voornemens was verzoeker nog in de gelegenheid te stellen te reageren. De wrakingskamer heeft geen reden aan die mededeling van de rechter te twijfelen, mede gezien de evenwichtige wijze waarop zij, blijkens het proces-verbaal, tot dat moment alle partijen het woord had gegeven. Gelet op het voorgaande zijn er geen zwaarwegende aanwijzingen voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Gelet hierop zal het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat;
• de officier van justitie mr. De Vries;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, J.E. Bierling en S.M. Westerhuis-Evers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.