ECLI:NL:RBDHA:2021:2424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/09/604152/ KG RK 20-1528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid

Op 8 maart 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, dat was ingediend op 8 december 2020. Verzoekster verzocht om wraking van mr. E.E. Schotte, rechter in een belastingzaak, omdat zij meende dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling.

Verzoekster stelde dat de rechter tijdens de zitting van 1 december 2020 een eerdere zaak uit 2015 had aangehaald, terwijl was afgesproken deze zaken gescheiden te houden. Ook werd er geklaagd over het niet aannemen van belangrijke bewijsstukken door de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat het aanhalen van een eerdere zaak niet automatisch de schijn van vooringenomenheid wekt. Bovendien was het niet aannemen van stukken een procedurele beslissing die niet op zichzelf kan leiden tot wraking.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat verzoekster niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die de schijn van vooringenomenheid konden onderbouwen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet kon worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/88
zaak- /rekestnummer: C/09/604152/ KG RK 20-1528
Beslissing van 8 maart 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde [gemachtigde] ,
strekkende tot de wraking van
mr. E.E. SCHOTTE,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de inspecteur van de belastingdienst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 8 december 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 5 januari 2021;
- de schriftelijke reactie van gemachtigde [gemachtigde] van 14 februari 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- gemachtigde [gemachtigde] ,
- de rechter;
- namens de belanghebbende: mevrouw mr. C.M. Zijlstra.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR AWB 19/7895 tussen verzoeker en de inspecteur van de belastingdienst.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, - verkort weergeven - het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De zitting betrof een zaak over het jaar 2016. Ter zitting van 1 december 2020 heeft de rechter een zaak van verzoekster uit 2015 aangehaald, terwijl was afgesproken hier niet op in te gaan en de zaken 2015 en 2016 gescheiden te houden. Ook is een proces-verbaal van de zitting over de zaak uit 2015 opgevraagd, maar dit is pas na de zitting van 1 december 2020 ontvangen. Daarbij is tijdens de zitting verzocht om belangrijke bewijsstukken te mogen overhandigen, de rechter heeft deze echter niet aangenomen maar aangegeven dat zij deze zou opvragen als ze van belang werden geacht. Dit maakte dat de indruk werd gewekt dat de rechter op de hand van de wederpartij was en zij de verzoekster niet serieus nam. Tot slot klopt het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van de zitting van 1 december 2020 niet.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het proces-verbaal bevat een zakelijk weergave van hetgeen op de zitting naar voren is gebracht. Het is daarom geen volledige weergave van al hetgeen over en weer is gezegd. Dat het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2020 onjuist is blijkt niet uit hetgeen namens verzoekster naar voren is gebracht. De wrakingskamer gaat dan ook uit van de juistheid van dit proces-verbaal.
3.3.
Verzoekster heeft meerdere punten naar voren gebracht die een gewekte schijn van partijdigheid zouden moeten opleveren. De wrakingskamer zal deze punten hier onder bespreken.
3.4.
Uit het proces-verbaal volgt dat de rechter heeft gememoreerd dat tijdens de zitting van 26 augustus 2020 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2015 van verzoekster is behandeld en dat in die zaak (net als in de zaak betreffende 2016 die op de zitting van 1 december 2020 werd behandeld) de vraag aan de orde was of verzoekster resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten. Het is gebruikelijk dat de rechter een inleiding geeft bij de te behandelen zaak en dat zij hierbij een eerdere zaak aanhaalt is ook niet ongebruikelijk. Dat verzoekster het standpunt inneemt dat deze zaak anders is dan die van 2015 maakt niet dat met het noemen van de zaak van 2015 de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
3.5.
De gemachtigde heeft bij de rechtbank het proces-verbaal van de zitting met betrekking tot de zaak van 2015 opgevraagd, maar ten tijde van de zitting van 1 december 2020 nog niet gekregen. Uit het al dan niet tijdig door de rechtbank verstrekken van een proces-verbaal van een zitting in een andere zaak kan niet de (schijn van) vooringenomenheid van de behandelend rechter van deze zaak worden afgeleid.
3.6.
De gemachtigde heeft ter zitting stukken willen overleggen, waarvan hij heeft aangegeven waarop deze betrekking hadden. De rechter heeft hierop medegedeeld geen aanleiding te zien om deze stukken aan te nemen, nu zij op basis van de reeds aangeleverde stukken al aannemelijk achtte wat verzoekster met deze extra stukken nog nader wilde onderbouwen (te weten dat verzoekster in het onderhavige jaar een gehandicapte zoon had die in Thailand woonde). Dat de rechter een dergelijk voorlopig oordeel heeft gegeven blijkt ook uit het proces-verbaal (pagina 2, 8e liggende gedachtestreepje). Daarnaast heeft de rechter medegedeeld dat als andere stukken toch nog noodzakelijk blijken hier om gevraagd zal worden. Het al dan niet aannemen van stukken ter zitting is een procedurele beslissing. Zoals overwogen kunnen dergelijke beslissingen, behoudens bijzondere omstandigheden, geen grond voor wraking vormen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. In dat verband wordt volledigheidshalve nog vermeld dat namens verzoekster is aangevoerd dat na het sluiten van het onderzoek op de zitting op 1 december 2020 nog bewijsstukken bij de balie van de rechtbank zijn afgeleverd met een begeleidende brief. De rechter heeft hierover schriftelijk aan de wrakingskamer medegedeeld dat deze stukken haar op 4 december 2020 hebben bereikt. Zij heeft de griffier opdracht gegeven de gemachtigde te bellen om hem de ontvangst van de stukken te bevestigen en hem mede te delen dat zal worden bezien of de stukken aanleiding zijn om het onderzoek te heropenen en dat in dat geval de gemachtigde daarvan op korte termijn bericht zal ontvangen. De griffier heeft de gemachtigde echter niet kunnen bereiken. Vlak daarna heeft de gemachtigde het wrakingsverzoek ingediend.
3.7.
Blijkens het bovenstaande kan uit de door verzoekster aangevoerde gronden niet het aannemen van de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor worden afgeleid. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht/artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde;
• de rechter;
• de belanghebbende;
Deze beslissing is gegeven door mrs. M. Kramer, M. Nijenhuis en M.J. Alt-van Endt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E. van Damme en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.