Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.PVH EUROPE B.V.,
TOMMY HILFIGER LICENSING B.V.,
TOMMY HILFIGER EUROPE B.V.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 13 november 2019,
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 28 januari 2020 en de daarin aangeduide stukken,
- de met toestemming nagezonden email van Facebook van 29 januari 2020,
- de opmerkingen van PVH op het proces-verbaal van 17 februari 2020,
- de opmerkingen van Facebook op het proces-verbaal van 18 februari 2020.
2.De feiten
PVH
In antwoord op een wettelijk verzoek, indien we te goeder trouw van mening zijn dat de wet ons verplicht dit te doen. We kunnen ook tegemoetkomen aan wettelijke verzoeken wanneer we te goeder trouw van mening zijn dat dit wettelijk is vereist in dat rechtsgebied, gebruikers in het desbetreffende rechtsgebied treft en in overeenstemming is met internationaal aanvaarde normen.
Wanneer we te goeder trouw van mening zijn dat dit nodig is om: fraude, niet geautoriseerd gebruik van de Producten, schendingen van onze voorwaarden of beleidsregels of andere schadelijke of illegale activiteit te detecteren, voorkomen en verhelpen;”
2.Het controleproces voor advertenties
Voordat advertenties worden weergegeven op Facebook of Instagram, worden deze gecontroleerd om ervoor te zorgen dat de advertenties voldoen aan onze advertentierichtlijnen. De meeste advertenties worden doorgaans binnen 24 uur beoordeeld. In sommige gevallen kan het echter iets langer duren.
3.Het geschil
EP10, EP19 en EP39, meer in het bijzonder de naam, het adres en de woonplaats, het e-mailadres en het telefoonnummer waarmee de betreffende advertenties en accounts zijn aangemaakt; de datum van registratie; de datum, tijd en IP-adressen gebruikt voor het in- en uitloggen en voor het aanmaken van de advertentie; de betaalmethode en de betaalgegevens van elk account, alsmede het webadres (de URL) van de websites waarnaar de advertenties gebruikers doorverwijzen en de informatie die met de Facebook-pixel is verzameld.
4.De beoordeling
Bevoegdheid
bis-Vo [7] respectievelijk artikel 6 Rv [8] . Met Facebook kan voorts volgens vaste jurisprudentie worden aangenomen dat deze wetsartikelen geen basis vormen voor een grensoverschrijdende bevoegdheid.
bis-Vo of 7 lid 1 Rv omdat de vorderingen zouden samenhangen met de grensoverschrijdende vorderingen jegens Facebook NL. Ofschoon de rechtbank voor die laatste vorderingen op basis van de hoofdregel (rechter plaats van vestiging) bevoegd is, behoefden Facebook Inc en Facebook Ireland niet te voorzien dat zij voor de Nederlandse rechter zouden worden gedaagd met vorderingen die buiten Nederland (Benelux) effect zouden moeten sorteren. Facebook heeft immers onvoldoende betwist gesteld dat Facebook NL niet bij het verweten handelen betrokken is omdat zij enkel grote adverteerders bedient maar niet de relatief kleine waarop de vorderingen en verwijten zien. PVH heeft in het licht van de betwistingen door Facebook evenmin voldoende gesteld dat Facebook NL te beschouwen zou zijn als een vestiging van Facebook Inc of Facebook Ireland. De omstandigheid dat Facebook NL tevens wanprestatie wordt verweten, maakt dit niet anders, al niet omdat bij een oordeel daarover geen onverenigbare beslissing dreigt daar dat verwijt niet Facebook Inc en Facebook Ireland wordt gemaakt. Het tot slot nog door PVH ingeroepen Hof van Justitie arrest inzake Eva Glawischnig
/Facebook [9] noopt evenmin tot een ander oordeel. Overwegingen 48-50 daarvan zien immers op de (door het Hof negatief beantwoorde) vraag of de bepalingen van de REH [10] aan een grensoverschrijdende maatregel in de weg zouden staan maar zij zeggen niets over de toepasselijke bevoegdheidsregels.
Google Francehet begrip “gebruik” verduidelijkt in het kader van een advertentie voor een zoekinformatiedienst. Het Hof van Justitie overwoog in dat arrest dat het gebruik door een derde van een merk van een ander op zijn minst impliceert dat deze derde dat merk in het kader van zijn eigen commerciële communicatie gebruikt. Ten aanzien van Google, de aanbieder van een zoekmachineadvertentiedienst die haar gebruikers de mogelijkheid biedt gebruik te maken van merken van derden, oordeelde het Hof van Justitie dat het niet Google maar de adverteerder is die de merken in zijn eigen commerciële communicatie gebruikt en dat Google zelf geen gebruik van deze tekens maakt. Het enkele gegeven dat Google een vergoeding ontving voor die dienst, maakt dat voor het Hof niet anders. Voor het Hof van Justitie betekent het feit dat iemand zorgt voor de technische voorzieningen die nodig zijn voor het gebruik van een teken, en daarvoor wordt vergoed, niet dat degene die deze dienst verleent zelf het teken gebruikt. [18] Naar het oordeel van de rechtbank geldt die redenering eveneens voor Facebook. Het zijn immers de adverteerders die de Tommy Hilfiger merken gebruiken voor hun commerciële activiteiten en niet Facebook. Zoals hiervoor reeds overwogen, suggereert Facebook evenmin dat de advertenties van haar afkomstig zijn of dat zij in de kleding zou handelen. [19]
behavioural targeting’ van Marktplaats wellicht een zekere kennis veronderstelt van de inhoud van de desbetreffende advertentie – de gelinkte reclameboodschap moet immers in een daarbij passende advertentie verschijnen – maar dat dit niet wil niet zeggen dat Marktplaats enige betrokkenheid bij de inhoud en vormgeving van die advertentie heeft gehad. Een advertentie kan immers worden geselecteerd voor een reclameboodschap van een derde op basis van een zoekterm in die advertentie die met een filtertechniek eenvoudig is te vinden en in dat geval is de kennis van de inhoud van de advertentie niet terug te voeren op een actieve rol van Marktplaats (zie ook r.o. 5.5), aldus het hof. [31] De rechtbank verenigt zich met dat oordeel en maakt het tot het hare. De zonder twijfel ingenieuze systemen van Facebook om voor een advertentie het publiek te kunnen “micro-targeten” zoals PVH dat noemt, maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij de inhoud van de advertentie zou bepalen, daarbij een actieve rol zou spelen of deze zou optimaliseren. In het onderhavige geval kan de adverteerder ‘Tommy Hilfiger’ als trefwoord aanwijzen. Facebook heeft er terecht op gewezen dat het enkele gebruik van dat trefwoord zeker niet hoeft te betekenen dat het onrechtmatige of inbreukmakende advertenties betreffen. Het kan immers een legitieme (parallel)importeur betreffen, een online kledingwinkel die Tommy Hilfiger producten verkoopt, of bijvoorbeeld een fanpage. Zelfs mag het een concurrerend, al dan niet startend kledingmerk zijn, zolang er geen sprake is van afbreuk aan de herkomstfunctie van de Tommy Hilfiger-merken. [32] Er zijn zodoende vele mogelijkheden denkbaar van op zich legitiem gebruik van ‘Tommy Hilfiger’ als trefwoord voor een advertentie. Gebruik van dat trefwoord vertelt Facebook zodoende weinig over de daadwerkelijke, al dan niet inbreukmakende, inhoud van een advertentie. De omstandigheid dat Facebook de advertenties op haar platform goed kan richten op een bepaald publiek, betekent niet dat zij kennis heeft van de inhoud van die advertentie. Het is niet Facebook maar de adverteerder die bepaalt wat het trefwoord is en zo op wie er gericht moet worden. Ook het Hof van Justitie heeft overwogen dat het toepassen van een (door de gebruiker/adverteerder) gekozen trefwoord en de overeenkomst vast te stellen met een door een internetgebruiker ingevoerde zoekterm, niet maakt dat de hosting provider geen beroep meer op artikel 14 REH kan doen. [33]
ten tweededat het logischer zou zijn dat PVH de betaaldienstverleners van de beweerdelijke inbreukmakers aanspreekt. Wat betaaldienstverleners betreft geldt dat deze een directere en meer betrouwbare bron van persoonsgegevens zijn dan Facebook. De beweerdelijke inbreuk bestaat uit het aanbieden en verkopen van counterfeit kleding en fraude. De personen die daarvoor verantwoordelijk zijn proberen evident geld te verdienen en de websites waar de beweerdelijk inbreukmakende advertenties naar verwijzen zullen dan ook allen enige vorm van betaling mogelijk maken. Door de websites te bekijken en desnoods proefaankopen te doen kan PVH gemakkelijk achter de identiteit van de betaaldienstverleners van de inbreukmakers komen. De persoonsgegevens waarover de betaaldienstverleners beschikken hebben grote kans om correct te zijn. Als die gegevens niet kloppen, zullen de beweerdelijke inbreukmakers immers ook geen geld kunnen verdienen met hun praktijken. [41] De betaalgegevens waar Facebook over beschikt zijn die van de adverteerder en dat zijn niet per se dezelfde gegevens als die van de verkoper, terwijl PVH belang heeft bij de gegevens van de verkoper, aldus nog altijd Facebook.
ten derdegesuggereerde aanspreken van hosting providers van de (websites van de) beweerdelijke inbreukmakers. Ook hierbij is onvoldoende gebleken dat dit een daadwerkelijk minder ingrijpende maatregel zou zijn. Dat wordt niet anders doordat PVH die partijen al aanschrijft met het verzoek om de achterliggende websites (waarnaar wordt doorgeleid) offline te halen. Voor zover PVH met die brieven aan hosting providers al succes heeft, is dit weliswaar een potentiële alternatieve manier om aan de identificerende gegevens te komen maar is niet duidelijk dat dit ook minder ingrijpend zou zijn of meer of betere gegevens zou opleveren.
iv) onrechtmatig handelen omdat Facebook door PVH herhaaldelijk in kennis is gesteld van de IE-inbreuken en te weinig doet om deze, na melding, te beëindigen
voorkomen, gericht op de toekomst derhalve. De rechtbank overweegt als volgt.
machine learning. In dit stadium zoekt het geautomatiseerde systeem naar trefwoorden, afbeeldingen en een groot aantal andere signalen die mogelijk duiden op overtreding van het advertentiebeleid. In sommige gevallen kan de geautomatiseerde screening ertoe leiden dat een (onderdeel van een) advertentie handmatig wordt beoordeeld. [tekst1] De medewerker [tekst2] zoekt niet zelfstandig naar wetsovertredingen, zoals IE-inbreuk. Als het screeningproces met voldoende zekerheid een schending van het advertentiebeleid detecteert, wordt de advertentie geweigerd. Wanneer een advertentie-account het advertentiebeleid van Facebook schendt, legt Facebook onder bepaalde omstandigheden een zogenoemde
banhammerop, die verdere interacties van het account met de advertentiedienst blokkeert. Een
banhammeris bedoeld om te voorkomen dat een gebruiker doorgaat met het schenden van het advertentiebeleid. Een
banhammerraakt alleen het vermogen van een account om te adverteren, niet om activiteiten te ontplooien die daar los van staan, zoals het ontvangen van informatie, het communiceren met vrienden, en het plaatsen van een persoonlijke update.
bad actors, en om te voorkomen dat eerder
gebanhammerdegebruikers een nieuw advertentie-account kunnen aanmaken met een nieuw privé-account, [tekst3] Facebook [tekst4] analyseert de eigenschappen van advertenties om advertentie-accounts die mogelijk geassocieerd zijn met reeds geïdentificeerde
bad actorste detecteren. [tekst5] Facebook heeft onvoldoende betwist aangevoerd dat zij op de hiervoor beschreven wijze reeds meer dan 99% van de (mogelijk) op de merken van PVH inbreukmakende advertenties tegenhoudt (zie verklaring [medewerker Facebook], GP09, nr. 10).
tool (Commerce & Ads IP Tool)aan rechthebbenden ter beschikking om in reeds geplaatste advertenties gericht te kunnen zoeken en te monitoren. Anderzijds reageert zij op opmerkingen/klachten van gebruikers van haar platformen.
("slecht Engels", "irrelevante beschrijvingen" en "hoge kortingen of lage prijzen"). PVH kan in de betwisting hiervan niet volstaan met de opmerking dat Facebook “kampioen micro-targeting” is en dat Facebook “
de techniek die zij inzet om de juiste personen te bereiken met advertenties, politieke boodschappen of filmpjes over katten slechts in [hoeft] te zetten om inbreukmakers te weren. Wat zij doet om haar content aan de juiste man de brengen, kan zij ook doen om de verkeerde content van de verkeerde persoon te blokkeren.”. Dat is onvoldoende concreet om aan te kunnen nemen dat het door haar beoogde filter toch geheel geautomatiseerd zou kunnen verlopen. De suggestie is kennelijk dat Facebook te weinig geld en mankracht zou steken in de opsporing van IE-inbreuk. Niet alleen gaat die suggestie voorbij aan het evenzeer grote belang voor Facebook om nepadvertenties op haar platformen en daarmee reputatieschade te voorkomen, zij is niet goed te rijmen met de onbetwiste stelling van Facebook dat 270 personen bij haar aan IE-kwesties werken. PVH heeft niet onderbouwd gesteld dat dit aantal veel te laag zou zijn.
Verified Rights Owner(VeRO) programma. Rechthebbenden krijgen van eBay onder voorwaarden toegang tot de achterkant van de site en kunnen zelfstandig inbreukmakende advertenties verwijderen en automatische filters bouwen. Amazon heeft onlangs
Project Zerogeïntroduceerd: een ambitieus programma om namaak op haar platform te reduceren tot nul, aldus nog altijd PVH.
moetennemen om met dwangsommen afgedwongen vorderingen te voorkomen of zelfs, als het aan PVH ligt, schadeplichtig te worden.
identiekeadvertenties en promotie-accounts. Ondanks de zeer uitgebreide toelichtingen van Facebook, is het de rechtbank niet geheel duidelijk geworden of dat filter ook al wordt toegepast. Een bevel daartoe zal, onder aanpassing van het in het in IV gevorderde, daarom worden toegewezen. Het bevel komt niet in strijd met artikel 15 REH, al niet omdat het geen algemene filterverplichting is en omdat het Facebook niet actief/autonoom hoeft te zoeken naar inbreuk [58] .