ECLI:NL:RBDHA:2021:2396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor slachtoffers van mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel 'humanitair tijdelijk'. Eiseres had op 11 oktober 2019 aangifte gedaan van mensenhandel, welke aangifte door de rechtbank werd aangemerkt als een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag op 24 oktober 2019 afgewezen en het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard op 28 januari 2020.

Tijdens de zitting op 26 februari 2021 is eiseres niet verschenen, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat het Openbaar Ministerie had besloten om af te zien van strafrechtelijke opsporing en vervolging. Dit betekende dat niet voldaan was aan de wettelijke voorwaarde voor het verlenen van de gevraagde vergunning, namelijk dat er sprake moest zijn van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.

De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat zij slachtoffer van mensenhandel was, omdat dit slachtofferschap niet was vastgesteld en niet voortvloeide uit haar aangifte. Bovendien werd de beroepsgrond dat er in strijd met de Mensenhandelrichtlijnen was gehandeld, afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet leidde tot een schending van de verplichtingen van Nederland onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/664
v-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

gemachtigde: mr. N.M. Weteling,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde mr. C.H.H.P.M. Kelderman
.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel ‘humanitair tijdelijk’, afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 8 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 11 oktober 2019 aangifte gedaan van mensenhandel. Deze aangifte is ambtshalve aangemerkt als aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als getuige-aangever of slachtoffer van mensenhandel.
2. Op 22 oktober heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) besloten om af te zien van strafrechtelijke opsporing en vervolging. Gelet hierop is niet voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het verlenen van de gevraagde vergunning, dat sprake moet zijn van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek [1] . Daargelaten dat dit een onderzoek in Nederland betreft - de voorwaarde houdt immers verband met de vraag naar verblijf alhier – heeft eiseres overigens haar stelling dat het onderzoek feitelijk nog loopt in Italië niet gestaafd met bewijs. Het enkele feit dat de aangifte is doorgestuurd is hiervoor niet voldoende.
3. Eiseres wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat het niet in geschil is dat zij slachtoffer van mensenhandel is. Dit slachtofferschap is niet vastgesteld en volgt niet reeds uit haar aangifte.
4. De beroepsgrond dat is gehandeld in strijd met de Mensenhandelrichtlijn [2] en het arrest Rantsev [3] faalt. Het OM heeft de aangifte van eiseres immers beoordeeld met het oog op de bescherming van slachtoffers van mensenhandel. De conclusie van het OM luidt dat de aangifte ziet op feiten die in Italië zouden zijn begaan en dat Nederland hierover in dit geval geen rechtsmacht heeft. Het is niet aan verweerder om zich hierover een oordeel aan te meten.
5. Voor zover eiseres overigens stelt dat bij de aanpak van mensenhandel in Italië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, geldt dat dit niet kan leiden tot inwilliging van de aanvraag zoals hier aan de orde. Die vraag hoort thuis in de Dublinprocedure van eiseres, in het kader waarvan is bepaald dat zij zal worden overgedragen aan Italië. Niet is gebleken dat de afwijzing van deze aanvraag als zodanig leidt tot een schending van de verplichtingen van Nederland onder het EVRM [4] .
6. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 26 februari 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a of c van het Vreemdelingenbesluit 2000
2.Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan
3.ECLI:CE:ECHR:2010:0107JUD002596504
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden