Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam] , eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel 'humanitair tijdelijk'. Eiseres had op 11 oktober 2019 aangifte gedaan van mensenhandel, welke aangifte door de rechtbank werd aangemerkt als een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag op 24 oktober 2019 afgewezen en het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard op 28 januari 2020.
Tijdens de zitting op 26 februari 2021 is eiseres niet verschenen, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat het Openbaar Ministerie had besloten om af te zien van strafrechtelijke opsporing en vervolging. Dit betekende dat niet voldaan was aan de wettelijke voorwaarde voor het verlenen van de gevraagde vergunning, namelijk dat er sprake moest zijn van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.
De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat zij slachtoffer van mensenhandel was, omdat dit slachtofferschap niet was vastgesteld en niet voortvloeide uit haar aangifte. Bovendien werd de beroepsgrond dat er in strijd met de Mensenhandelrichtlijnen was gehandeld, afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet leidde tot een schending van de verplichtingen van Nederland onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.