ECLI:NL:RBDHA:2021:2392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/5423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel op niet-tijdelijke humanitaire gronden wegens gebrek aan bewijs van huiselijk geweld

In deze zaak heeft eiseres, een Marokkaanse vrouw, op 6 juli 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 januari 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiseres stelde dat haar verblijfsdoel was beëindigd door huiselijk geweld, maar verweerder betwistte dit en stelde dat er geen aantoonbaar bewijs was van dergelijk geweld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met een EU-document rechtmatig verblijf heeft, maar dat dit een declaratoir verblijfsrecht is met beperkte rechten. Eiseres heeft aangevoerd dat zij afhankelijk is van haar verblijf bij haar kind en dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake was van aantoonbaar huiselijk geweld en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat verweerder terecht had afgezien van het horen van eiseres, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/5423
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp.

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 juli 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 juni 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig I. Zyad als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Eiseres is gehuwd geweest met [naam] . Eiseres en [naam] hebben een zoon, [naam] , geboren [geboortedatum] .
Aan eiseres is met ingang van 16 mei 2015 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ toegekend.
Op 16 december 2019 heeft [naam] verweerder gemeld dat hij en eiseres niet meer samenwonen.
Daarop heeft verweerder eiseres op 10 februari 2020 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om de verblijfsvergunning in te trekken met ingang van 16 december 2019.
2. Vervolgens heeft eiseres op 18 februari 2020 een aanvraag ingediend voor wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
3. Op 14 april 2020 heeft verweerder een besluit genomen (primair besluit). Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 16 december 2019 en heeft de aanvraag van eiseres voor het wijzigen van het verblijfsdoel afgewezen. Verweerder heeft wel ambtshalve een EU-document ‘Residency card for a family member of an EU-citizen’ aan eiseres verleend met ingang van 14 april 2020.
Verweerder heeft aan het primaire besluit – onder meer – ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, nu eiseres niet ten minste vijf jaar heeft voldaan aan de voorwaarden gesteld aan de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’.
4. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Ontvankelijkheid beroep
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres met het aan haar verstrekte EU-document rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Eiseres heeft in haar beroepschrift toegelicht dat dit evenwel een declaratoir verblijfsrecht betreft, waaraan weinig rechten verbonden zijn en dat zij afhankelijk is van het verblijf bij haar kind. Zij meent daarom belang te hebben bij haar beroep om daarmee een nationaal verblijfsrecht te kunnen verkrijgen. De rechtbank volgt eiseres daarin en gaat uit van een voldoende procesbelang.
Het beroep is ontvankelijk.
Beroepsgronden
6. Eiseres meent dat zij wel degelijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op ‘niet tijdelijke humanitaire gronden’. Zij ontkent niet dat de relatie met haar man is beëindigd en dat zij daarmee niet voldoet aan de voorwaarde van ‘ten minste vijf jaar’ verblijf als familielid van haar echtgenoot. Zij meent evenwel een beroep te kunnen doen op ‘bijzondere individuele omstandigheden’.
Eiseres stelt dat verweerder haar bezwaar niet had mogen afdoen als ‘kennelijk’ ongegrond, en dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien.
Beoordelingskader
7. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat door eiseres niet langer wordt voldaan aan het verblijfsdoel van de toegekende verblijfsvergunning, omdat de relatie met [naam] verbroken is.
In geschil is of verweerder de aanvraag van eiseres tot wijziging van de beperking in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ heeft mogen afwijzen. Hierbij moet verweerder beoordelen of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiseres blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen, zoals uiteengezet in paragraaf B9/8.6 (Verblijf wegens bijzondere individuele omstandigheden na verblijf als familie- of gezinslid) van de Vc [1] . De bijzondere individuele omstandigheden die in dat kader een rol kunnen spelen zijn uitgewerkt in paragraaf B9/11 Vc.
8. Verweerder neemt volgens paragraaf B9/11 Vc aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in:
de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;
de omstandigheid dat in het land van herkomst geen naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
e zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;
aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie; of
de banden met Nederland.
Ten aanzien van a, b en c is daarbij bepaald dat verweerder aan deze factoren zwaar gewicht toekent als:
 sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst; of
 de eigen familie in het land van herkomst de vrouw heeft verstoten; of
 de vrouw naar het recht van het land van herkomst niet de mogelijkheid heeft te scheiden.
Ten aanzien van e is daarbij bepaald dat verweerder de verblijfsvergunning verleent als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.
Ten aanzien van d en f is daarbij bepaald dat verweerder aan deze factoren zwaar gewicht toekent als:
 sprake is van in Nederland geboren kinderen, of kinderen met (ook) de Nederlandse nationaliteit; en
 aannemelijk wordt gemaakt dat deze kinderen niet eenvoudig op te lossen problemen ondervinden bij toegang tot een schoolopleiding in het land van herkomst.
Huiselijk geweld
9. Eiseres heeft als omstandigheid aangevoerd dat de verbreking van de relatie het gevolg was van huiselijk geweld. Eiseres wijst erop dat zij twee keer aangifte heeft gedaan bij de politie. Eiseres stelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door te beslissen op haar bezwaar, zonder de informatie van de politie af te wachten. Zij wijst er ook op dat zij op 30 juni 2020 de gevraagde informatie van de politie heeft ontvangen, waaruit blijkt dat een buurvrouw op 8 september 2019 melding heeft gedaan via 112 van grote ruzie op huisnummer 155 (het toenmalige adres van eiseres). Eiseres wijst ook op de foto’s van het letsel die zij heeft overgelegd.
Eiseres stelt verder dat haar niet kan worden verweten dat de huisarts niet meer informatie heeft kunnen geven. Ook dat heeft volgens eiseres te maken met dreigementen van haar exman.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat van aantoonbaar ondervonden huiselijk geweld geen sprake is geweest. Met de aangiftes die eiseres heeft gedaan, heeft eiseres volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en dat zij als gevolg hiervan de relatie heeft beëindigd, omdat deze aangiftes zijn gebaseerd op haar eigen verklaringen. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat niet is gebleken dat de politie of het OM [2] vervolging hebben ingesteld naar aanleiding van de aangiftes. De door eiseres overgelegde foto’s kunnen volgens verweerder evenmin tot deze conclusie leiden, omdat de foto’s niet de oorzaak van het getoonde letsel weergeven. In de omstandigheid dat eiseres en haar zoontje zijn opgevangen bij Sterk Huis heeft verweerder ook geen bewijs gezien van huiselijk geweld, omdat niet is gebleken dat Sterk Huis op iets anders afgaat dan de eigen verklaringen van eiseres en Sterk Huis niet aan waarheidsvinding doet. Hetzelfde geldt volgens verweerder voor de huisarts.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het voorgaande voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van aantoonbaar ondervonden huiselijk geweld als bedoeld in paragraaf B9/11 Vc.
Verweerder heeft in het verweerschrift nog gewezen op paragraaf B8/2.3 Vc, waarin is opgenomen wat wel als bewijsmiddel van huiselijk geweld wordt geaccepteerd, namelijk:
 recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, of
 een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.
Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiseres dergelijke stukken niet heeft overgelegd.
Terugkeer naar Marokko
12. Eiseres heeft aangevoerd dat terugkeer naar Marokko niet mogelijk is. Zij stelt (ernstig) te worden bedreigd door haar familie in Marokko (eergerelateerd geweld). Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres transcripties van spraakberichten overgelegd van december 2019 en begin 2020. Eiseres vindt dat van haar niet kan worden verwacht dat zij zich met haar Nederlandse kind in Marokko vestigt. Zij verwacht ook dat haar zoontje niet eenvoudig op te lossen problemen zal ondervinden bij de toegang tot een (normale) schoolopleiding in Marokko.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres met het voorgaande niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij blijvend is aangewezen op verblijf in Nederland.
14. De rechtbank volgt verweerder in dat standpunt. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat, voor zover de spraakberichten van haar familie als objectieve bewijsstukken kunnen worden beschouwd, daaruit niet volgt dat eiseres niet terug kan keren naar Marokko. Verweerder heeft in dat verband in redelijkheid kunnen overwegen dat niet valt in te zien waarom eiseres zich niet elders in Marokko zou kunnen vestigen en dat het voor haar niet mogelijk zou zijn om aldaar werkzaamheden te verrichten. Ten aanzien van de zoon heeft verweerder in het bestreden besluit eiseres mogen tegenwerpen dat zij niet middels objectief verifieerbare stukken heeft onderbouwd dat er sprake is van een ontwikkelingsprobleem op grond waarvan van haar niet zou mogen worden verwacht dat zij zich met hem in Marokko vestigt.
Artikel 8 EVRM [3]
15. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder met het bestreden besluit artikel 8 van het EVRM heeft geschonden.
De rechtbank volgt eiseres daarin niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Daarbij is verweerder met het ambtshalve verstrekken van het EU-document ‘Residency card for a family member of an EU-citizen’ tegemoetgekomen aan het belang van eiseres bij de uitoefening van het gezinsleven hier te lande. Verweerder heeft in het bestreden besluit in redelijkheid kunnen overwegen dat het aan eiseres en haar ex-man is om invulling te geven aan een omgangsregeling en dat, indien eiseres een omgangsregeling treft, dit niet per definitie betekent dat er sprake is van schending van artikel 8 EVRM indien aan haar geen verblijf wordt toegestaan. Verweerder heeft in het verweerschrift in dat verband terecht opgemerkt dat artikel 8 EVRM niet voorziet in een domiciliekeuze waar het gezinsleven kan worden uitgeoefend. Verweerder heeft daarbij tevens mogen wijzen op de mogelijkheid van invulling van omgang via moderne communicatiemiddelen en wederzijdse vakantiebezoeken.
Horen
16. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder, gelet op het voorgaande, uit het bezwaar, gelezen in relatie tot het primaire besluit, meteen afleiden dat het bezwaar ongegrond was. Om die reden heeft verweerder kunnen afzien van horen op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond.
18. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2021.
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire 2000
2.Openbaar Ministerie
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden