ECLI:NL:RBDHA:2021:2358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R.K.A.M.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens gebrek aan objectieve onderbouwing slachtofferschap

In deze zaak heeft eiseres op 9 oktober 2018 een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd, omdat zij in de jaren 2001, 2002 en 2003 zou zijn mishandeld door haar partner. De aanvraag werd door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen, omdat eiseres haar slachtofferschap niet met objectieve informatie kon onderbouwen. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Commissie voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom de aanvraag is afgewezen. Eiseres had niet de benodigde informatie van haar huisarts kunnen aanleveren, ondanks herhaalde verzoeken van de Commissie om een medische volmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden van het beroep grotendeels een herhaling zijn van de eerder aangevoerde bezwaren en dat de Commissie in het bestreden besluit voldoende op deze gronden is ingegaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij beslissing van 23 januari 2020 (zaaknummer ROT 20/242) heeft de rechtbank Rotterdam de zaak naar de rechtbank Den Haag verwezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021.
Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 9 oktober 2018 een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd, omdat zij in de jaren 2001, 2002 en 2003 zou zijn mishandeld door haar partner met wie zij feitelijk samenwoonde. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
- een behandelovereenkomst van psychiater L.W.A. Verweij van 26 september 2018;
- drie getuigenverklaringen van haar moeder, zus en buurvrouw, overgelegd op
23 november 2018;
- een bericht van PsyQ van 25 september 2018, waarin staat dat haar behandeling is afgesloten.
Bij het primaire besluit wijst verweerder de aanvraag van eiseres af omdat zij haar slachtofferschap niet met objectieve informatie onderbouwd heeft.
Bij het bestreden besluit stelt verweerder vast dat eiseres de volmacht voor het opvragen van informatie van haar huisarts, waar in bezwaar bij herhaling om is gevraagd, niet heeft toegezonden en verklaart het bezwaar van eiseres ongegrond.
2 Eiseres kan zich in het bestreden besluit niet vinden en voert daartoe aan dat zij voldoende materiaal overgelegd heeft waaruit naar objectieve maatstaven blijkt dat het aannemelijk is dat zij slachtoffer is geworden van geweld. Verder is eiseres van mening dat verweerder onvoldoende moeite gedaan heeft om informatie bij de huisarts van eiseres op te vragen. De huisarts verstrekt de benodigde gegevens niet aan eiseres zelf.
3 Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die als gevolg van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de gronden van het beroep in feite grotendeels een (nagenoeg) letterlijke herhaling zijn van wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende op deze gronden van bezwaar is ingegaan. Verweerder heeft de gronden van bezwaar gemotiveerd weerlegd. De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep niet concreet heeft aangevoerd waarom de reactie van verweerder op de bezwaargronden niet in stand kan blijven. Verweerder heeft zich terecht en goed gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres haar aanvraag niet met objectieve informatie heeft onderbouwd.
4.2
Verder volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat verweerder onvoldoende moeite gedaan heeft om informatie bij haar huisarts op te vragen. Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 22 februari 2019 werd tussen partijen afgesproken dat verweerder de beslissing op bezwaar aanhoudt tot eiseres informatie van haar huisarts aanlevert. Op 9 augustus 2019 laat eiseres weten dat het haar niet lukt aan de gevraagde informatie te komen en vraagt verweerder om deze informatie zelf bij de huisarts op te vragen. Verweerder verzoekt eiseres vervolgens meerdere malen om een medische volmacht, laatstelijk op 21 november 2019. Verweerder is nooit in het bezit gesteld van deze volmacht. Overigens is het in een zaak als deze in de eerste plaats aan eiseres om haar aanvraag te onderbouwen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2019, ECLI:N:RVS:2019:2322).
De beroepsgrond slaagt niet.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M., rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.