ECLI:NL:RBDHA:2021:2355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
C/09/606992 / JE RK 21-183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

Op 26 februari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek was ingediend door Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die in april 2020 noodgedwongen thuis was komen wonen. De kinderrechter heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper en een e-mail van de advocaat van de moeder. Tijdens de zitting zijn de minderjarige, de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig geweest.

De feiten wezen uit dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarige feitelijk bij hen verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die mogelijk omgaat met deviante jongeren en zich regelmatig aan het zicht van zijn ouders onttrekt. Ondanks de inzet van hulpverlening, zoals coaching en systeemtherapie, zijn de ontwikkelingsbedreigingen niet afgenomen.

De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzoek tot uithuisplaatsing, stellende dat er geen angst is dat de minderjarige zich aan de jeugdhulp onttrekt en dat er ruimte is voor ambulante hulpverlening. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de positieve ontwikkeling van de minderjarige in de afgelopen periode meegewogen en besloten het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De ouders en de minderjarige krijgen de kans om te laten zien dat een gesloten plaatsing niet nodig is, met de mogelijkheid dat in de toekomst opnieuw een verzoek kan worden ingediend indien de zorgen toenemen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/606992 / JE RK 21-183
Datum uitspraak: 26 februari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

in de zaak naar aanleiding van het op 1 februari 2021 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. L.A. Versteegh, gevestigd te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. L.L. Schipper-Heikens, te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlage(n) d.d. 28 januari 2021;
- de instemmingsverklaring d.d. 3 februari 2021 van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren
heeft onderzocht;
- de verleningsbeslissing d.d. 28 januari 2021;
- de e-mail van de advocaat van de moeder met bijgevoegde productie d.d. 25 februari 2021.
Op 26 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, mevrouw J. Lakjaa;
- de vader;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige] is voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van zijn advocaat, ook in raadkamer gehoord.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de ouders.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 12 augustus 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 13 augustus 2020 tot 13 augustus 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de periode van zes maanden. Namens de gecertificeerde instelling is naar voren gebracht dat [minderjarige] in april 2020 noodgedwongen thuis is komen wonen vanuit Ipse de Bruggen. Dit omdat er sprake was van aanhoudende incidenten in combinatie met de coronamaatregelen. Na de beëindiging van de plaatsing bij Ipse de Bruggen is ingezet op intensieve hulpverlening thuis in de vorm van een coaching traject vanuit Its4sure met gezinsbegeleiding, systeemtherapie van de Waag en behandeling en school vanuit het Palmhuis. Dit heeft echter niet het gewenste effect gehad. Ondanks deze inzet lijken de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] niet af te nemen, maar zelfs toe te nemen. Er zijn zorgen over het netwerk van [minderjarige] . Vanuit de politie en de hulpverlening wordt aangegeven dat hij met oudere deviante jongeren omgaat en dat zij hem negatief beïnvloeden. Er zijn signalen vanuit de hulpverlening en de ouders dat [minderjarige] rookt en softdrugs gebruikt. [minderjarige] onttrekt zich aan het zicht van de ouders. Hij volgde behandeling en school bij het Palmhuis, waar hij wisselende motivatie voor toonde. De door het Palmhuis geboden school en behandeling is in januari 2021 stopgezet wegens incidenten die plaatsgevonden hebben met een klasgenoot. Er is ook aangifte tegen [minderjarige] gedaan van deze incidenten. Door het stopzetten van de behandeling en school zit [minderjarige] zonder dagbesteding thuis. Een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is daarom noodzakelijk.
De ouders hebben, mede bij monde van hun advocaat, verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Mr. Schipper-Heikens heeft bepleit het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp af te wijzen. Er is geen sprake van angst dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp onttrekt. De ouders werken mee aan de hulpverlening en stimuleren [minderjarige] daarin. Gezien het feit dat er veel hulpverlening bij [minderjarige] betrokken is, wisselt hij in de motivatie hiervoor. De afgelopen twee maanden ging het goed. [minderjarige] luistert en er zijn duidelijke afspraken. Uit het veiligheidsplan volgt niet dat er risicofactoren in het gezin bestaan die onveranderbaar zijn. Er is ruimte voor ambulante hulpverlening. Uit de stukken van de gecertificeerde instelling worden bepaalde zaken als feiten neergelegd zonder context. Veel van deze zaken blijken niet te kloppen. Dit levert een vertekend beeld op. De dagbesteding van [minderjarige] is het grootste probleem. Hij moet zo snel mogelijk weer naar school.
Door en namens [minderjarige] is verweer gevoerd tegen het verzochte en bepleit het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat er foutieve informatie in de rapportages en het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling staat over de politiecontacten van [minderjarige] . De verstandhouding tussen de ouders, [minderjarige] en de politie in [woonplaats] is niet goed.
[minderjarige] dient het voordeel van de twijfel te krijgen, in plaats van dat hij op voorhand al wordt veroordeeld. De afgelopen twee maanden zijn er geen incidenten geweest. Er is geen grond voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor gesloten jeugdhulp. De schoolgang van [minderjarige] dient zo snel mogelijk opgepakt te worden. [minderjarige] volgt dagbesteding van het Palmhuis en heeft een coach bij Its4sure. Uit het reeds opgestarte traject voor een psychologisch onderzoek zal moeten blijken wat het beste is voor de toekomst van [minderjarige] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet, genoemde gronden niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. Daarbij onderkent de kinderrechter dat de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig zijn. [minderjarige] is beïnvloedbaar en school en behandeling komen ondanks hulpverlening nauwelijks van de grond. [minderjarige] gaat (mogelijk) om met deviante jongeren en is regelmatig weg zonder dat duidelijk is waar hij zich bevindt. Anderzijds blijkt uit de verklaring van de coach van [minderjarige] dat sprake lijkt te zijn van een vooringenomen houding van de politie jegens het gezin. De coach is daarvan getuige geweest. De ouders en [minderjarige] voelen zich niet gehoord en begrepen door de politie, vanwege situaties die in het verleden hebben plaatsgevonden in het contact met de politie. Tegen deze achtergrond dienen de uitlatingen van de politie over het gedrag van [minderjarige] te worden bezien. Verder constateert de kinderrechter dat in het verzoek veel suggestieve mededelingen worden gedaan, die niet nader worden geconcretiseerd. Het feit dat (over en weer) aangiftes zijn gedaan zegt niet zoveel over het waarheidsgehalte daarvan. De afgelopen periode is sprake van een positieve ontwikkeling. [minderjarige] toont zich gemotiveerd voor onderwijs en passende behandeling en er is geen sprake meer geweest van incidenten. Het is dan ook van groot belang dat hij zo spoedig mogelijk weer naar school gaat. De ouders en [minderjarige] hebben zich ter zitting bereid verklaard om stappen te zetten en de benodigde hulpverlening te accepteren. De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] de kans moet krijgen om te laten zien dat hij zijn uiterste best gaat doen op school en voor behandeling. [minderjarige] moet het vertrouwen krijgen en in staat worden gesteld om aan te tonen dat hij in de thuissituatie bij de ouders goed kan functioneren.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp afwijzen. [minderjarige] en de ouders kunnen de komende tijd laten zien dat een gesloten plaatsing niet nodig is. De kinderrechter gaat er daarbij van uit dat wel goed wordt gemonitord of de zorgen om [minderjarige] niet weer gaan toenemen, in welk geval een nieuw verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie kan worden ingediend.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 maart 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.