6.5.Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerders formele benadering in dit specifieke geval, waarin eiser alsnog zijn identiteit heeft aangetoond, gezinshereniging onevenredig bemoeilijkt en mitsdien afbreuk doet aan het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn, die op eiser en referente van toepassing is. Gelet hierop en nu de (eventueel) in een ‘reguliere procedure’ uit te voeren ‘resttoets’ in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, vanwege eisers verblijfsrecht in Italië, ook alles behalve een uitgemaakte zaak in het voordeel van eiser zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb in dit specifieke geval als evident onredelijk heeft te gelden. De beroepsgrond slaagt dus.
7. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
8. De rechtbank ziet geen mogelijk om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en evenmin om zelf in de zaak te voorzien, nu de aanvraag inhoudelijk zal moeten worden beoordeeld en het aan verweerder is om dit te doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van het gebrek, de wijze waarop dit moet worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een voor eiser ongunstig besluit, niet valt in te zien dat eiser op die manier eerder uitsluitsel krijgt in zijn zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de wettelijke beslistermijn. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
9. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- moet vergoeden.
10. Om dezelfde reden ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser voor dit beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar
11. Omdat verweerder bij het bestreden besluit alsnog op het bezwaar heeft beslist en daarin ook heeft beslist op het verzoek om toekenning van een dwangsom, is het procesbelang aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar komen te ontvallen. De rechtbank verklaart daarom dit beroep niet-ontvankelijk.
12. Niet in geschil is dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en dat die beslissing pas is genomen nadat eiser beroep tegen het niet tijdig nemen van die beslissing had ingesteld. Dit betekent dat dit beroep niet zonder reden is ingesteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met dit beroep heeft gemaakt. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5, omdat de zaak in zoverre van licht gewicht is). Over het griffierecht, dat één keer is betaald voor beide beroepen, heeft de rechtbank onder 9. reeds overwogen dat verweerder dit dient te vergoeden.