ECLI:NL:RBDHA:2021:2304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Malinese eiser wegens onvoldoende geloofwaardig asielrelaas en discriminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Malinese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat het asielrelaas van de eiser niet geloofwaardig is. De eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft gehad met de politie in Mali en dat zijn ouders en broer zijn vermoord vanwege etnische en religieuze conflicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over de moord op zijn familie en zijn problemen met de politie tegenstrijdig zijn en niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de stelselmatige discriminatie van de etnische groep waartoe de eiser behoort niet leidt tot vluchtelingschap, omdat niet is aangetoond dat deze discriminatie zijn bestaansmogelijkheden zodanig beperkt dat hij niet kan functioneren in de maatschappij. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser verworpen en de aanvraag als ongegrond afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is openbaar gemaakt op 12 maart 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1901

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

ProcesverloopBij besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Kuipers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Malinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1996].
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Mali heeft verlaten omdat hij twee keer problemen heeft gehad met de politie. Eisers schapen zouden twee keer de maisvelden van anderen hebben betreden en hiervan hebben gegeten. Eiser zou hiervoor twee keer voor de rechtbank hebben moeten verschijnen en is de tweede keer niet op komen dagen. Hierdoor wordt eiser gezocht door de politie. Ook zijn de ouders en broer van eiser vermoord wegens een etnisch en religieus probleem. Eiser behoort tot de Peul en de meerderheid van de Malinese bevolking is van mening dat de Peul behoren tot Boko Haram. Eiser is door de groep personen die zijn ouders en broer hebben vermoord meegenomen en twee weken vastgehouden. Eiser werd in deze periode mishandeld en is gebrandmerkt. Hij heeft kunnen ontsnappen, omdat de personen zijn vergeten de deur op slot te doen nadat zij hem eten hadden gebracht. Eiser is toen via Burkina Faso naar zijn zus in Senegal gevlucht. Eiser stelt dat de mensen die zijn ouders en broer hebben vermoord en hem hebben vastgehouden hem zoeken en hem willen vermoorden.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • de moord op de ouders en broer van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen;
  • de problemen die eiser zou hebben met de politie;
  • de onheuse bejegening vanwege de etnische afkomst van eiser.
Verweerder heeft het eerste en het laatste element geloofwaardig geacht. Het tweede en derde element heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eerste en laatste element onvoldoende zwaarwegend zijn om tot vergunningverlening te leiden. De aanvraag is daarom afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn referentiekader onvoldoende heeft meegewogen. Eiser is niet gehoord in zijn moedertaal, het Pular, maar in het Frans en hij is ongeschoold. Eiser heeft zich daarom minder goed kunnen uitdrukken over zijn asielrelaas en doordat hij ongeschoold is, is hij er minder goed toe in staat om gebeurtenissen helder te reproduceren. Verweerder heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden in zijn beoordeling.
5. De rechtbank overweegt dat uit het verslag van het gehoor volgt dat de hoormedewerker meerdere keren heeft gevraagd of eiser de tolk begrijpt, waarop eiser steeds bevestigend heeft geantwoord. Uit het verslag van het gehoor blijkt dat er een paar onduidelijkheden zijn geweest in de vertaling, zo kon eiser niet komen op het woord “riet” om zijn huis te beschrijven en vertaalde de tolk in eerste instantie het woord “Osam” op de vraag waar eiser was toen zijn ouders en broer werden vermoord, in plaats van “aux champs”, in de velden. Deze onduidelijkheden zijn direct tijdens het gehoor opgelost. Na de eerste miscommunicatie is nogmaals expliciet gevraagd of eiser zich voldoende verstaanbaar kon maken in het Frans, waarop eiser bevestigend heeft geantwoord. Uit de correcties die eiser bij de correcties en aanvullingen op het gehoor heeft ingediend, volgt dat deze correcties niet zodanig zijn dat de conclusie moet worden getrokken dat eiser zijn asielverhaal niet goed heeft kunnen vertellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat verweerder het gehoor veilig land van herkomst, dat in eerste instantie bij eiser is afgenomen, opzij had moeten zetten en dat verweerder de verklaringen die eiser in dit gehoor heeft afgelegd niet had mogen tegenwerpen.
7. De rechtbank overweegt dat eiser in eerste instantie heeft gesteld dat hij de Senegalese nationaliteit had, waarna verweerder een gehoor heeft afgenomen dat zag op Senegal als veilig land van herkomst. Gedurende het gehoor heeft eiser verklaard dat zijn zus hem heeft geadviseerd om te zeggen dat hij de Senegalese nationaliteit heeft, maar dat hij eigenlijk de Malinese nationaliteit heeft. Verweerder heeft eiser hierop uitvoerig bevraagd en heeft naar aanleiding daarvan geloofwaardig geacht dat eiser de Malinese nationaliteit heeft, omdat hij dit aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder daardoor de andere verklaringen van eiser uit dat gehoor, die onder andere zien op feitelijkheden en de redenen voor zijn asielaanvraag, niet heeft mogen meenemen in zijn beoordeling. Het zijn immers verklaringen die eiser heeft afgelegd om zijn asielrelaas kenbaar te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat verweerder de moord op zijn ouders en broer en de daaruit voortvloeiende problemen ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft bepaalde verklaringen van eiser ten onrechte als tegenstrijdig aangemerkt. Verder voert eiser aan dat hij niet meer kan verklaren dan hij heeft gedaan over de mensen die zijn ouders en broer hebben vermoord en hem hebben ontvoerd en de omstandigheden waaronder hij is opgesloten, omdat hij op dat moment doodsangsten uitstond. Verweerder heeft verder ten onrechte de verklaringen over zijn litteken en het litteken zelf niet betrokken in de besluitvorming, terwijl dit zijn asielrelaas ondersteunt. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij door zijn ontvoerders op zijn borst is gebrandmerkt doordat zij een hete plastic zak tegen zijn lichaam hebben gedrukt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de verklaringen van eiser over waar hij was tijdens de moord en over zijn vluchtpoging daarna niet eenduidig zijn. Eiser heeft enerzijds verklaard dat zijn ouders en broer voor zijn ogen zijn doodgeschoten en heeft anderzijds verklaard dat hij op ongeveer tien minuten loopafstand was met zijn schapen toen hij de schoten hoorde. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij begon te vluchten toen hij de lijken zag en dat de ontvoerders hem achterna zijn gegaan en hebben gepakt. Anderzijds heeft eiser verklaard dat hij op dat moment wel wilde vluchten, maar dat de ontvoerders riepen dat hij dat niet mocht doen, omdat ze anders zouden schieten. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn vermoeden dat de Touareg zijn ouders en broer hebben vermoord en hem hebben ontvoerd niet heeft geconcretiseerd en dat hij dit daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij kenmerken kon noemen van zijn ontvoerders, zoals bepaalde kleding. Verder heeft verweerder het bevreemdend mogen achten dat eiser heeft verklaard dat hij in een kamer met wapens werd opgesloten, maar dat hij niet wist of hij toegang had tot deze wapens. De rechtbank is van daarom oordeel dat verweerder de moord op de ouders en broer van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder meer gewicht had moeten toekennen aan de foto’s van het litteken. Verweerder heeft de verklaringen van eiser ongeloofwaardig mogen achten en deze foto’s van het litteken kunnen eisers verklaringen niet aannemelijk maken. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn problemen met de politie niet geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft niet aan eiser mogen tegenwerpen dat hij de antecedentenverklaring onjuist zou hebben ingevuld en dat hij geen concrete data kan noemen, omdat dit moet worden gezien in het licht van zijn beperkte ontwikkelingsniveau. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over welke straf eiser te wachten staat bij terugkeer ten onrechte als tegenstrijdig aangemerkt. Eiser heeft bedoeld te zeggen dat hij vermoord zal worden door de Touareg, niet dat hij ter dood veroordeeld zal worden door een rechter.
11. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij de antecedentenverklaring onjuist heeft ingevuld. In de antecedentenverklaring staan verschillende vragen, zoals of eiser op dit moment wordt vervolgd voor het plegen van een strafbaar feit in het buitenland en of hij ooit is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit in het buitenland. Eiser heeft voor beide vragen “nee” aangekruist. Verweerder heeft het aan eiser mogen tegenwerpen dat hij daarmee enerzijds heeft verklaard niet te zijn veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij problemen heeft met de politie omdat hij twee keer veroordeeld is omdat zijn schapen opnieuw het maisveld in waren gegaan en hij de laatste keer niet is op komen dagen. Verweerder heeft verder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet kan verklaren wanneer deze problemen zich hebben voorgedaan, terwijl deze problemen een deel van de kern van zijn asielrelaas zijn. Eiser heeft bij de FMMU zelf verklaard dat hij moeite heeft met het aangeven van exacte data, maar het is niet gebleken dat eiser in het geheel geen data kan aangeven. De rechtbank vindt daarbij van belang dat verweerder rekening heeft gehouden met het feit dat eiser ongeschoold is door naar een indicatie te vragen over wanneer de feiten hebben plaatsgevonden en met het feit dat eiser wel data heeft kunnen noemen toen hem werd gevraagd naar zijn reisverhaal. Verweerder heeft bij de beoordeling van dit element kunnen betrekken dat eisers verklaring dat de politie hem zoekt, niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De politie zou dagelijks bij zijn woning zijn geweest, maar hem niet hebben aangetroffen omdat hij in het veld was met de schapen. Hij kwam wel elke dag thuis aan het eind van de middag. Verweerder heeft op dit punt kunnen vinden dat niet valt in te zien dat de politie eiser niet heeft kunnen vinden. Daarnaast heeft verweerder de verklaringen van eiser over welke straf hem te wachten staat bij terugkeer terecht aangemerkt als niet eenduidige verklaringen. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij gedood zal worden of dat hij ter dood veroordeeld zal worden. Daarbij heeft eiser in zijn verklaringen zowel een link met de Touareg als met de politie gelegd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de problemen die eiser met de politie zou hebben niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser voert tot slot aan dat verweerder de geloofwaardig geachte stelselmatige discriminatie van de etnische groep waartoe eiser en zijn familie behoren had moeten betrekken in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser door de discriminatie zodanig in zijn bestaansmogelijkheden is beperkt dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de discriminatie onvoldoende is om van vluchtelingschap te spreken en dat eiser ook onvoldoende individuele indicatoren heeft aangedragen waaruit volgt dat deze discriminatie leidt tot ernstige schade. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
15. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid vanmr. E. Diele, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.