In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit houder, tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel buiten behandeling te stellen. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet-ontvankelijk verklaard omdat de authenticiteit van een dreigbrief van de Taliban niet kon worden vastgesteld. Eiser had een contra-expertise laten uitvoeren die bevestigde dat de dreigbrief authentiek was, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris eiser ten onrechte niet voldoende tijd had gegeven om aan te tonen dat er sprake was van overmacht met betrekking tot de vertraging van de verzending van de dreigbrief. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld. Eiser kreeg de mogelijkheid om aan te tonen dat hij in een situatie van overmacht verkeerde, waarna de Staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.