ECLI:NL:RBDHA:2021:2303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling asielaanvraag wegens ontbrekende dreigbrief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit houder, tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel buiten behandeling te stellen. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet-ontvankelijk verklaard omdat de authenticiteit van een dreigbrief van de Taliban niet kon worden vastgesteld. Eiser had een contra-expertise laten uitvoeren die bevestigde dat de dreigbrief authentiek was, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris eiser ten onrechte niet voldoende tijd had gegeven om aan te tonen dat er sprake was van overmacht met betrekking tot de vertraging van de verzending van de dreigbrief. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld. Eiser kreeg de mogelijkheid om aan te tonen dat hij in een situatie van overmacht verkeerde, waarna de Staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1648
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.1649, plaatsgevonden op 19 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D.W.M. van Erp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.O. Salim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [1993].
1.3.
Eiser heeft eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij zijn derde asielaanvraag heeft eiser een originele dreigbrief van de Taliban van 24 juni 2020 ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 26 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder betrokken dat de authenticiteit van de dreigbrief niet kon worden vastgesteld. Dit was gebleken uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 24 juli 2020. Het besluit van 26 augustus 2020 staat inmiddels in rechte vast.
1.4.
1.5.
Eiser heeft vervolgens [naam] ([naam]) ingeschakeld om een contra- expertise te verrichten. Bij brief van 7 oktober 2020 heeft Bureau Documenten de originele dreigbrief naar [naam] verzonden. [naam] heeft vervolgens een contra-expertise uitgevoerd. In zijn rapport van 16 november 2020 heeft hij geconcludeerd dat de originele dreigbrief van de Taliban echt is. Eind november 2020 heeft [naam] de dreigbrief teruggestuurd naar Bureau Documenten.
1.6.
Begin december 2020 en begin januari 2021 heeft Bureau Documenten gemaild met [naam], omdat de originele dreigbrief nog niet door Bureau Documenten was ontvangen. Bij email van 6 januari 2021 heeft Bureau Documenten aan [naam] geschreven dat gebleken is dat de verzending van de dreigbrief is vertraagd in verband met omstandigheden rondom het coronavirus. In de email staat ook dat de dreigbrief sinds 4 december 2020 bij de douane ligt en dat het onduidelijk is wanneer deze wordt vrijgegeven.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag bij het bestreden besluit buiten behandeling gesteld1. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat eisers asielaanvraag niet volledig is, omdat de originele dreigbrief nog niet door Bureau Documenten is ontvangen. De dreigbrief is volgens verweerder van wezenlijk belang voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. Volgens verweerder had het op eisers weg gelegen om te wachten met het indienen van zijn aanvraag tot het moment dat de dreigbrief door Bureau Documenten was ontvangen. Verweerder beroept zich in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 februari 20192. Verweerder heeft verder het standpunt ingenomen dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen om het document tijdig bij Bureau Documenten te krijgen. Eiser wist namelijk al op 6 januari 2021 dat het document bij de douane lag. Niet is gebleken dat eiser sindsdien enige inspanningen heeft verricht om doorzending te bespoedigen. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om eiser een langere reactietermijn - dan de termijn van één week voor het indienen van de zienswijze - te geven om zijn aanvraag volledig te maken.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De dreigbrief is slechts van secundair belang. Bureau Documenten heeft het document namelijk al eens gezien en heeft hierover al een verklaring van onderzoek opgesteld. Eiser voert verder aan dat er sprake is van overmacht. Het document ligt bij de douane en de verzending ervan is vertraagd door omstandigheden verband houdende met het coronavirus. Dit ligt buiten eisers invloedssfeer. Verweerder stelt verder ten onrechte dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om de doorzending van het document te bespoedigen. Pas bij de ontvangst van het voornemen werd het voor eiser duidelijk dat Bureau Documenten de dreigbrief nog niet had ontvangen. Onder deze omstandigheden had verweerder eiser op zijn minst uitstel van de reactietermijn moeten verlenen.
4.1
De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2
Verweerder mag een asielaanvraag buiten behandeling stellen indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk
1. op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 uitspraak van de ABRvS van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:574.
belang is voor zijn aanvraag, tenzij hij binnen een redelijke tijd aantoont dat dit te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft3.
4.3
Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de originele dreigbrief van wezenlijk belang is voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat [naam] in zijn rapport ingaat op een aantal technische aspecten van de originele dreigbrief, waaronder de printtechniek. Bureau Documenten kan deze aspecten alleen verifiëren en/of weerleggen aan de hand van de originele dreigbrief.
4.4
Verweerder heeft eiser echter ten onrechte geen redelijke tijd gegund om aan te tonen dat sprake was van overmacht. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 21 februari 20194. In die zaak was de asielaanvraag van de vreemdeling buiten behandeling gesteld, omdat het kennisgevingsformulier voor de opvolgende aanvraag niet volledig was ingevuld en de vreemdeling nog in afwachting was van documenten uit Iran. Dat is een andere situatie dan die van eiser. Eiser heeft de onderhavige opvolgende aanvraag immers ingediend, omdat hij een nieuw bewijsmiddel had. Dit betrof het rapport van [naam]. Hij heeft dit rapport ingediend bij zijn opvolgende aanvraag en daarmee was zijn aanvraag compleet. In zoverre gaat de uitspraak van de ABRvS in eisers geval niet op.
Verweerder heeft verder in het bestreden besluit ten onrechte gesteld dat eiser al vanaf 6 januari 2021 wist dat de originele dreigbrief bij de douane lag. Eiser heeft terecht aangevoerd dat de communicatie op 6 januari 2021 plaatsvond tussen Bureau Documenten en [naam] en dus niet tussen Bureau Documenten en hem. Eiser had op 6 januari 2021 dus geen weet (kunnen hebben) van de situatie. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat het toch op eisers weg had gelegen om de doorzending van de dreigbrief te bespoedigen. Dit betekent dat eiser pas vanaf 19 januari 2021 (dus slechts één week) de tijd heeft gehad om stappen te kunnen zetten in de richting van de douane. De rechtbank acht dit geen redelijke tijd als bedoeld in artikel 28 van de Procedurerichtlijn. Verweerder had eiser dan ook meer tijd moeten verlenen om aan te tonen dat sprake was van overmacht.
5. De aanvraag is ten onrechte buiten behandeling gesteld. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal eiser een redelijke termijn moeten geven om aan te tonen dat eiser in een situatie van overmacht verkeert. Indien eiser daar niet in slaagt, dan zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen. Indien eiser daar wel in slaagt, dan zal verweerder moeten wachten met het beslissen op de aanvraag totdat de originele dreigbrief door Bureau Documenten is ontvangen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
3 artikel 28 van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.