ECLI:NL:RBDHA:2021:223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
NL20.9105, 20.9106, 20.9107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen Venezolaanse eisers op grond van medische en humanitaire omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van drie Venezolaanse eisers, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure hadden ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de aanvragen ongegrond werden geacht. De eisers voerden aan dat zij vanwege bedreigingen door de Colectivos, een aan de autoriteiten gelieerde groep, en de algemene humanitaire situatie in Venezuela niet konden terugkeren naar hun land. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers de Venezolaanse nationaliteit hebben en dat hun asielrelaas elementen bevat van bedreiging en afpersing door deze groep. Echter, de rechtbank oordeelde dat de problemen die de eisers met de Colectivos hebben ervaren niet voldoende waren om hen als vluchteling te kwalificeren. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Venezuela een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van de eisers in overweging genomen, maar oordeelde dat deze omstandigheden op zichzelf geen asielrechtelijke bescherming konden bieden. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond en bevestigde de afwijzing van hun asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.9105, 20.9106, 20.9107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser 1] , V-nummer: [nummer 1] , eiser I,

[naam eiseres], V-nummer: [nummer 2] , eiseres,
alsmede hun zoon
[naam eiser 2], V-nummer: [nummer 3] , eiser II,
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy - Kovacs).

Procesverloop

Bij besluiten van 24 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de onderscheidenlijke aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast is daarbij aan eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ook is daarbij aan eisers geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers hebben de Venezolaanse nationaliteit te zijn. Eiser I is geboren op
[geboortedatum eiser 1] , eiseres op [geboortedatum eiseres] en eiser II op [geboortedatum eiser 2] .
Op 9 juli 2019 hebben zij de asielaanvragen ingediend. Daaraan hebben zij ten grondslag gelegd dat eiser I sinds juni 2018 tot juli 2019 door een aan de autoriteiten gelieerde groep Colectivos (de groep) is afgeperst en bedreigd. Ook heeft de groep eiseres en eiser II met de dood bedreigd en heeft die ingebroken in de kledingwinkel van eiser I. Dit was voor eisers aanleiding om Venezuela te verlaten. Bij terugkeer vrezen zij problemen te ondervinden met de groep. Daarnaast kunnen zij vanwege de algemene situatie in Venezuela en de medische situatie van eiseres en eiser II niet terugkeren.
De bestreden besluiten
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Problemen met de groep.
Verweerder vindt element 1) geloofwaardig. Verder acht verweerder de problemen die eisers hebben gehad met de groep geloofwaardig. Eisers hebben hieromtrent consistent verklaard. Verweerder acht het echter niet geloofwaardig dat de groep is gelieerd aan de autoriteiten. Om die reden vindt verweerder het niet geloofwaardig dat de groep nationaal opereert. Verweerder concludeert verder dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico lopen op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als zij moeten terugkeren naar Venezuela. Daarom heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als ongegrond.
Zienswijze
3. Eisers voeren allereerst aan dat de zienswijze als herhaald en ingelast beschouwd dient te worden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de bestreden besluiten gemotiveerd op de zienswijze en de overige stukken ingegaan. Eisers hebben, door de verwijzing naar hun eerder ingenomen standpunten met het verzoek de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, onvoldoende uiteengezet op welke punten de bestreden besluiten volgens hen onjuist of onvolledig zijn en waarom. De verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten.
Vluchtelingschap
4. Zoals hiervoor is overwogen, acht verweerder de problemen die eisers hebben gehad met de groep geloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit onvoldoende is om tot vluchtelingschap te concluderen. Uit de verklaringen van eisers kan niet de conclusie worden getrokken dat zij in de negatieve belangstelling staan van de Venezolaanse autoriteiten. Zij zijn geen lid van een politieke partij of beweging. Ook hebben eisers zelf verklaard dat zij geen problemen hebben ondervonden met de Venezolaanse autoriteiten en zijn zij met op hun naam gestelde geldige en echt bevonden paspoorten legaal en gecontroleerd uit Venezuela vertrokken.
Verweerder stelt zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat niet is gebleken dat eisers problemen hebben ondervonden wegens hun etniciteit, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of hun politieke overtuiging.
Voor zover eisers in dit kader aanvoeren dat verweerder niet alle relevante elementen heeft onderscheiden, omdat verweerder de algemene mensenrechtensituatie in Venezuela ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt, volgt de rechtbank eisers niet. Daartoe stelt verweerder zich in de bestreden besluiten niet ten onrechte op het standpunt dat een beroep op de algemene situatie buiten het bestek van het Vluchtelingenverdrag valt en zodoende geen aanleiding geeft om eisers op grond hiervan al als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag aan te merken. Overigens heeft verweerder de algemene situatie in Venezuela wel bij zijn beoordeling betrokken (zie rechtsoverweging 5).
De algemene situatie in Venezuela
5. Eisers voeren aan dat zij vanwege de algemene situatie in Venezuela niet terug kunnen keren naar dat land. Zij stellen daartoe dat Venezuela kampt met enorme problemen, zoals de tekorten aan voedsel, medicijnen, water en andere basisbehoeften. Ter onderbouwing van deze schrijnende omstandigheden hebben zij in (aanvullend) beroep gewezen op (onder meer) het jaarrapport van Amnesty International van 27 februari 2020, UN Human Rights Council van 15 september 2020 en het Algemeen Ambtsbericht Venezuela van juni 2020. Zij concluderen daarom dat zij vanwege de humanitaire noodsituatie in Venezuela bij terugkeer een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling en dat verweerder dit ten onrechte niet heeft onderkend en onderzocht. Ook is er sprake van strijd met artikel 4 van het Grondrechtenhandvest en artikel 7 van Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Daarbij verwijzen eisers naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Sufi en Elmi t. Verenigd Koninkrijk van 28 juni 2011, zaaknummers 8319/07 en 11449/07.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in de bestreden besluiten deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela weliswaar zorgelijk is, maar dat niet gebleken is dat er thans sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Venezuela aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Uit de door eisers aangehaalde algemene bronnen volgt dat er in Venezuela sprake is van een humanitaire crisis en dat de veiligheidssituatie daar precair is, maar van een burgeroorlog is geen sprake. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Venezuela momenteel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
5.2.
Dat er in Venezuela sprake is van een humanitaire noodsituatie en eisers vanwege die situatie bij terugkeer een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM, artikel 4 van het Grondrechtenhandvest en artikel 7 van het IVBPR strijdige behandeling, volgt de rechtbank niet. Uit het Sufi en Elmi – arrest volgt dat een schending van artikel 3 van het EVRM wegens humanitaire omstandigheden zich niet snel voordoet en dat sociale en humanitaire problemen, zoals gebrekkige toegang tot werk, voedsel en huisvesting, niet van dien aard zijn dat daarin op zichzelf een schending van dat artikel is gelegen. De rechtbank overweegt in dat kader nogmaals dat uit de door eisers aangehaalde bronnen volgt dat er in Venezuela sprake is van een humanitaire crisis, met een tekort aan voedsel en medicijnen als gevolg, en dat de veiligheidssituatie daar precair is. Hieruit volgt echter niet dat de Venezolaanse overheid nog altijd onverschillig staat tegenover het verbeteren van deze de humanitaire situatie of dat er een reëel risico bestaat dat eisers bij terugkeer persoonlijk te maken krijgen met een situatie van ernstige materiële deprivatie die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Daarbij verwijst verweerder in het verweerschrift terecht naar het Algemeen Ambtsbericht over Venezuela van juni 2020 en het daarop gebaseerde landenbeleid Venezuela WBV 2020/12, zoals toegelicht aan de Tweede Kamer bij brief van 25 augustus 2020 en antwoorden op de Kamervragen (56-58) bij schrijven van 18 november 2020.
5.3.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ook de algemene situatie in Venezuela geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd oplevert.
5.4.
Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten voorts deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de enkele aanwezigheid van Colectivos in een regio niet op voorhand betekent dat dit een risico op ernstige schade met zich meebrengt.
5.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het asielrelaas van eisers
6. Eisers voeren voorts aan dat verweerder het asielrelaas van eisers ten aanzien van de relatie tussen de groep en de regering van Maduro ten onrechte en op onjuiste gronden ongeloofwaardig acht. Verweerder heeft zich volgens eisers ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij tegenstrijdig hebben verklaard over de kenmerken van de groep. Ook heeft verweerder deze kenmerken om te bepalen of de groep gelieerd is aan de autoriteiten niet gebaseerd op ‘kenbare informatie’. Om die reden is er sprake van strijd met artikel 10 van de Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn), aldus eisers ter zitting.
6.1.
Verweerder werpt niet ten onrechte aan eisers tegen dat zij niet hebben kunnen verklaren wat de naam is van de groep die hen heeft bedreigd. Dat eisers de naam van de groep niet kenden, omdat in de volksmond over ‘de Colectivos’ wordt gesproken, heeft verweerder terecht onvoldoende bevonden. Eisers hebben enkel kunnen verklaren dat de leider van deze groep Jose Alberto Lopez is. Ook dat heeft verweerder terecht onvoldoende bevonden.
Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over de kenmerken van de groep. Zo heeft eiser I verklaard dat de leden van de groep een rood shirt dragen, dat zij op een motor rijden en dat de letters PSUV, dat staat voor Partido Socialista Bolivariano, op hun shirt staan. Eiser II heeft echter verklaard dat de leden van de groep normale kleding dragen. Eiser I heeft verder verklaard dat de groep geen vlag heeft, terwijl eiseres heeft verklaard dat de groep de vlag van Maduro gebruikt. Een en ander verhoudt zich niet tot elkaar. Dat eisers de groep maar één of twee keer hebben gezien, doet geen afbreuk aan deze tegenstrijdigheid.
Voor zover eisers in dit kader aanvoeren dat verweerder zich niet heeft gebaseerd op ‘kenbare informatie’ ter zake van de kenmerken van aan de autoriteiten gelieerde Colectivos, volgt de rechtbank eisers niet. Verweerder stelt zich ter zitting terecht op het standpunt dat de kenmerken van de aan de autoriteiten gelieerde Colectivos niet alleen zijn gebaseerd op de Spaanse bronnen, maar ook op de eigen verklaringen van eisers en op openbare bronnen, zoals het Algemeen Ambtsbericht. Van deze kenmerken mocht verweerder uitgaan bij de beoordeling of de groep gelieerd kan worden geacht aan de autoriteiten. Verweerder is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat dit niet het geval is.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Binnenlands vluchtalternatief
7. Eisers voeren verder aan dat er geen binnenlands vluchtalternatief kan worden aangenomen. Eisers kunnen zich in Venezuela niet staande houden. Zij hebben geen netwerk om op terug te vallen. Daarbij doen eisers een beroep op het beleid ten aanzien van Venezuela, neergelegd in het Besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van
5 september 2020, nummer WBV 2020/19, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.1.
Verweerder stelt zich in de bestreden besluiten niet ten onrechte op het standpunt dat er sprake is van een binnenlands vluchtalternatief. Hierbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser I heeft verklaard dat de groep alleen opereert in Puerto la Cruz en dat die uit (slechts) twaalf leden bestaat. Verder merkt verweerder in het verweerschrift terecht op dat eiser I zelf heeft verklaard dat hij eiseres en eiser II enige tijd bij zijn schoonzus heeft ondergebracht in een andere wijk van Puerto la Cruz, waar zij geen problemen met de groep hebben gehad. Daarbij is niet gebleken dat de ouders, broers en schoonzus van eiser I in die wijk problemen hebben ondervonden met de groep of dat zij daar niet meer wonen. Hieruit volgt dat de groep niet landelijk opereert en dat eisers zich elders in Venezuela kunnen vestigen. Dat de meeste familieleden zijn vertrokken naar Colombia, zoals eisers ter zitting aanvoeren, is een stelling die niet is onderbouwd.
Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet inzichtelijk hebben gemaakt dat zij zich niet staande hebben kunnen houden in Venezuela. Zij hadden immers een eigen kledingzaak. Niet valt in te zien dat eisers zich bij terugkeer in een nieuwe omgeving niet opnieuw staande kunnen houden door het betrekken van een woning en het uitoefenen van hun werk.
Hoewel de rechtbank verder begrijpt dat het voor eiser II onprettig is om terug te keren naar Venezuela omdat hij daar een traumatische ervaring heeft gehad, heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat dit niet betekent dat hij zich niet elders in Venezuela kan vestigen. Als hij terugkeert naar Venezuela en hij niet in aanraking komt met de groep, loopt eiser II immers niet meer risico dan anderen. Om die reden kan eiser zich niet beroepen op paragraaf C 4.2.3. van de Vc (zie ook paragraaf C 4.2.4. van de Vc).
7.2.
Deze beroepsgrond faalt.
Medische omstandigheden, aanvullend horen en opvragen BMA-advies
8. Eisers voeren verder aan dat zij vanwege de medische omstandigheden van eiseres (onder andere epilepsie) en eiser II (onder andere Posttraumatische stressstoornis (PTSS) en suïcidepogingen) niet terug kunnen keren naar Venezuela. Eisers verwachten bij terugkeer in een medische noodtoestand terecht te komen vanwege geen of onvoldoende behandelmogelijkheden. Daarbij doen eisers ter zitting een beroep op het arrest Paposhvilli tegen België (zie het arrest Paposhvilli tegen België van het EHRM van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381). Bovendien is eiser II afhankelijk van zijn ouders.
Eisers voeren tot slot aan dat het opmerkelijk is dat verweerder op 12 februari 2020, direct na de suïcidepoging van eiser II, een voornemen uitbrengt, en wetend van de medische aspecten van eiser II, vervolgens op 24 maart 2020 de bestreden besluiten neemt. Eisers voeren aan dat verweerder ze - ook vanwege het gewijzigde beleid - aanvullend had moeten horen en een onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) had moeten laten uitvoeren.
8.1.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift niet ten onrechte op het standpunt dat de aangehaalde medische problemen van eiseres en eiser II op zichzelf niet kunnen leiden tot asielrechtelijke bescherming (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014 inzake M’Bodj, ECLI:EU:C:2014:2452, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733). In een asielprocedure beoordeelt verweerder een beroep op medische omstandigheden alleen bij zijn ambtshalve beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Dit heeft verweerder gedaan.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift en ter zitting verder niet ten onrechte op het standpunt dat de medische problemen van eiseres geen aanleiding geven om in het kader van artikel 64 van de Vw advies in te winnen bij het BMA. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij vanaf haar 17de epilepsie heeft, maar dat niet met medische stukken is onderbouwd welke vorm van epilepsie zij heeft of dat er sprake is van een medische noodsituatie. Daarbij heeft eiseres in Venezuela de beschikking gehad over de medicatie en is niet gebleken dat zij die medicatie niet meer kan verkrijgen.
Verweerder stelt zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat de medische problemen van eiser II (in ieder geval ten tijde van het bestreden besluit) geen aanleiding geven om in het kader van artikel 64 van de Vw advies in te winnen bij het BMA. Daartoe stelt verweerder terecht dat eiser II zijn medische situatie eerder met (medische) stukken had moeten onderbouwen. Eiser II heeft weliswaar op 5 maart 2020 een hulpverleningsprogramma en op 18 mei 2019 een medische verklaring, beiden van psychiater [naam 2] , overgelegd, maar dit was volgens verweerder terecht onvoldoende om eisers aanvullend te horen dan wel een BMA-onderzoek te starten. Eiser II had in dat geval met meer onderbouwende medische stukken moeten komen. De medische verklaring van 26 november 2020 is wellicht een voldoende onderbouwing, maar dit leidt niet tot een ander oordeel, nu deze verklaring zonder toestemmingsverklaring en pas kort voor de zitting is ingediend en eiser II niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze verklaring niet eerder had kunnen overleggen. Om (onnodige) vertragingen in deze procedure te voorkomen, vindt verweerder het meer opportuun om een (eventueel) BMA-onderzoek bij een nieuwe aanvraag uit te voeren. De rechtbank is dit met verweerder eens.
Het staat eisers immers vrij om een nieuwe aanvraag in te dienen op grond van artikel 64 van de Vw, waarin de medische aspecten van eiser II zullen worden beoordeeld. Daarbij heeft verweerder ter zitting toegezegd dat eisers het recht op opvang behouden als zij meewerken aan hun terugkeer en een artikel 64 van de Vw aanvraag indienen.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Gelet op al het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de asielaanvragen van eisers terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen moeten ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaartde beroepen
ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.F. van Deyzen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.