In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van drie Venezolaanse eisers, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure hadden ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de aanvragen ongegrond werden geacht. De eisers voerden aan dat zij vanwege bedreigingen door de Colectivos, een aan de autoriteiten gelieerde groep, en de algemene humanitaire situatie in Venezuela niet konden terugkeren naar hun land. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers de Venezolaanse nationaliteit hebben en dat hun asielrelaas elementen bevat van bedreiging en afpersing door deze groep. Echter, de rechtbank oordeelde dat de problemen die de eisers met de Colectivos hebben ervaren niet voldoende waren om hen als vluchteling te kwalificeren. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Venezuela een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van de eisers in overweging genomen, maar oordeelde dat deze omstandigheden op zichzelf geen asielrechtelijke bescherming konden bieden. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond en bevestigde de afwijzing van hun asielaanvragen.