ECLI:NL:RBDHA:2021:2147
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om functiewaardering van medewerker Verbindungsstelle Duitsland
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (KMar), en de commandant van de KMar. De eiser, die in de rang van wachtmeester werkzaam was, had verzocht om een functiewaarderingsonderzoek naar zijn functie als medewerker Verbindungsstelle in Duitsland. Eiser was van 2008 tot 2013 gestationeerd in Duitsland en had in die periode verschillende taken uitgevoerd, waaronder het behandelen van informatieverzoeken van Duitse en Nederlandse instanties. Eiser stelde dat zijn functie niet correct was gewaardeerd, omdat hij dezelfde werkzaamheden verrichtte als zijn collega’s die wel waren bevorderd na een recent functiewaarderingsonderzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de commandant van de KMar het verzoek van eiser om functiewaardering heeft afgewezen, omdat eiser in zijn functie andere werkzaamheden uitvoerde dan de medewerkers van het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum (GGC). De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn rol als contactpersoon tussen Duitse autoriteiten en de KMar, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de werkzaamheden van eiser niet vergelijkbaar waren met die van de medewerker GGC. De rechtbank oordeelde dat de functie van medewerker GGC meer verantwoordelijkheden en taken omvatte dan die van eiser.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om functiewaardering door de commandant van de KMar in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.