ECLI:NL:RBDHA:2021:2147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functiewaardering van medewerker Verbindungsstelle Duitsland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (KMar), en de commandant van de KMar. De eiser, die in de rang van wachtmeester werkzaam was, had verzocht om een functiewaarderingsonderzoek naar zijn functie als medewerker Verbindungsstelle in Duitsland. Eiser was van 2008 tot 2013 gestationeerd in Duitsland en had in die periode verschillende taken uitgevoerd, waaronder het behandelen van informatieverzoeken van Duitse en Nederlandse instanties. Eiser stelde dat zijn functie niet correct was gewaardeerd, omdat hij dezelfde werkzaamheden verrichtte als zijn collega’s die wel waren bevorderd na een recent functiewaarderingsonderzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de commandant van de KMar het verzoek van eiser om functiewaardering heeft afgewezen, omdat eiser in zijn functie andere werkzaamheden uitvoerde dan de medewerkers van het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum (GGC). De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn rol als contactpersoon tussen Duitse autoriteiten en de KMar, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de werkzaamheden van eiser niet vergelijkbaar waren met die van de medewerker GGC. De rechtbank oordeelde dat de functie van medewerker GGC meer verantwoordelijkheden en taken omvatte dan die van eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om functiewaardering door de commandant van de KMar in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6766
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.H.A. Jacobs),
en
de commandant Koninklijke Marechaussee, verweerder
(gemachtigde: mr. M.I. Biharie-Pronk).
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om herwaardering van de functie medewerker Verbindungsstelle Duitsland (hierna: de functie) afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een skypeverbinding op 21 oktober 2020. Daaraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Overwegingen
1. Eiser is werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) in de rang van wachtmeester. Van 2008 tot 2013 was hij gestationeerd in Duitsland. Van 2008 tot 2011 heeft hij de functie van medewerker politiedienst bekleed. Bij besluit van 23 maart 2011 is eiser met ingang van 1 april 2011 de functie toegewezen, met als standplaats Neustadt-Le Quartier Hornbach. Vanaf juli 2012 tot juni 2013 was eiser in deze functie tijdelijk werkzaam bij het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum (GGC) te Goch in Duitsland. Hiertoe is besloten wegens het vervallen van de KMar Brigade in Duitsland en de noodzaak om toch een aanspreekpunt in Duitsland te hebben voor zaken waarbij een misdrijf of overtreding is gepleegd door een Nederlandse militair in Duitsland. Als gevolg hiervan is eisers standplaats bij besluit van 10 oktober 2012 gewijzigd in Goch.
In Goch fungeerde eiser als point of contact (POC) tussen de Duitse autoriteiten en de brigades van de KMar in Nederland, alsook de Nederlandse overheidsinstanties zoals onder andere het Ministerie van Justitie. In juni 2013 is eiser overgeplaatst naar Venlo in de functie van medewerker bedrijfsbureau bij de Brigade KMar Brabant-Noord en Limburg-Noord (BNLN).
2. Eiser heeft verzocht om een functiewaarderingsonderzoek van de functie. Hij heeft toegelicht, kort samengevat, dat er recent een functiewaarderingsonderzoek heeft plaatsgevonden ter zake de functie van medewerker GGC. Naar aanleiding van dat onderzoek zijn de medewerkers GGC met terugwerkende kracht bevorderd. De functie is niet meegenomen in het functiewaarderingsonderzoek. Hij heeft in de periode dat hij in Goch was geplaatst dezelfde werkzaamheden verricht als de collega’s die zijn bevorderd.
In bezwaar heeft eiser aangegeven dat hij met het bezwaar beoogd te bereiken dat hij ook met terugwerkende kracht wordt bevorderd.
3. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat eiser in de functie andere werkzaamheden uitvoerde dan de medewerker GCC. Dit standpunt heeft verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder nog in aanmerking genomen dat eiser vanaf juni 2013 niet meer werkzaam is in Goch, maar bij het bedrijfsbureau van de Brigade KMar te Venlo en dat vanaf dit moment de functie feitelijk is komen te vervallen en de operationele werkzaamheden die binnen kwamen via de ‘Verbindungsstelle’ zijn belegd bij de medewerker GGC. De functie van medewerker GGC is daarna in het kader van een functiewaarderingsonderzoek opnieuw beschreven en vastgesteld en op grond van deze nieuwe functiebeschrijving is de functie (her-)gewaardeerd in de (hogere) rang van opperwachtmeester.
4. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert aan dat zijn hoofdtaak bestond uit het behandelen van informatieverzoeken van Duitse en Nederlandse instanties met betrekking tot Nederlandse militairen, hun gezinsleden en burger medewerkers van Defensie werkzaam in Duitsland. Verder verstrekte hij informatie aan Duitse instanties van met Nederlandse gekentekende voertuigen gepleegde overtredingen.
De stelling van verweerder dat hij geen bevragingen op verzoek deed, anders dan de medewerkers GGC is niet juist. Eiser behandelde wel informatieverzoeken van zowel Duitse als Nederlandse instanties. De enige nuance die kan worden aangebracht is het gegeven dat de medewerker GGC informatieverzoeken behandelt van Nederlandse instanties met betrekking tot in Nederland verblijvende vreemdelingen, maar dit doet volgens eiser niets af aan het feit dat er geen verschil is tussen de aard en niveau van de werkzaamheden van eiser en de medewerker GGC. In dit kader wil eiser niet onvermeld laten dat hij geregeld zijn collega’s bij het GGC heeft geholpen met vertaalkwesties omdat hij, anders dan zijn collega’s, de Duitse taal in ruime mate machtig is.
Dat er in feite geen verschil is tussen de werkzaamheden kan verder worden afgeleid uit de opmerking van verweerder dat de functie feitelijk is komen te vervallen op het moment dat eiser werd overgeplaatst naar Nederland en dat zijn werkzaamheden zijn overgenomen door een medewerker GGC. Eiser plaatst hierbij de kanttekening dat zijn opvolger een senior medewerker GGC was. Hieruit volgt dat de functie van eiser op zijn minst gelijk gewaardeerd kan worden als de functie van medewerker GGC.
Eiser heeft op 17 september 2020 een schriftelijke verklaring [B] van 9 september 2020 overgelegd.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Op grond van de functiebeschrijving stelt de rechtbank vast dat de werkzaamheden van de medewerker intelligence GGC worden verricht binnen het GGC Goch van de afdeling Intell van de Koninklijke Marechaussee. Het GGC wisselt (politie) informatie uit ter bestrijding van onder andere illegale grensoverschrijding en illegaal verblijf van personen in Nederland en overige Europese/Schengen-landen. Het GGC heeft tot doel op operationeel niveau uitvoering te geven aan internationale informatie-uitwisseling in het kader van de grenspolitietaak en internationale en militaire politietaken. Verder coördineert het GGC de overdracht van personen tussen NL/Duitsland en NL/België, in het kader van de BENELUX overeenkomst, WOTS/WETS, Overleveringswet en DUBLIN-verordening.
De GGC is onderdeel van de afdeling Intelligence van het TLC en is verantwoordelijk voor de 24/7 informatie-uitwisseling en coördinatie met betrekking tot intelligencevragen -en behoeften.
5.2. De rechtbank stelt vast dat een formele functiebeschrijving van de functie medewerker Verbindungsstelle ontbreekt. Verweerder heeft in de archieven gezocht, maar kan geen functiebeschrijving van deze functie vinden. Eiser heeft een beschrijving van de functie overgelegd.
5.3. Uit de rechtbank ter beschikking staande informatie, waaronder eisers eigen beschrijving van de werkzaamheden, de schriftelijke verklaring van [A] van 28 mei 2019 en de schriftelijke verklaring van [B] van 9 september 2020 en wat ter zitting is besproken, maakt de rechtbank op de werkzaamheden van eiser vooral bestonden uit het doorverwijzen van opgemaakte Duitse documenten van door Nederlandse militairen gepleegde strafbare feiten naar de desbetreffende brigades in Nederland. In de door eiser bij zijn beroepschrift overgelegde beschrijving van de taakstelling en werkzaamheden is aangegeven:

“De praktijk:

Na ontvangst van Duitse strafrechtelijke dossiers worden de autoriteiten middels een schrijven dat het dossier ontvangen is en het onderzoek door de KMar wordt overgenomen of waarom het onderzoek niet kan worden overgenomen met opgaaf van redenen.

Vervolgens:

Het dossier wordt doorgezonden naar de KMar post ter plekke dat wil zeggen:
De militair is woonachtig in Duitsland: naar de post KMar in Duitsland
De militair was op oefening in Duitsland: naar de Brigade KMar waar de persoon gelegerd/woonachtig is.
[…].”
De rechtbank is van oordeel verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de functie niet vergelijkbaar is met de functie van medewerker GGC. Die functie omvat meer werkzaamheden dan de functie van eiser. De werkzaamheden waarmee de medewerker GGC belast was, zoals bevragingen op verzoek, werden door eiser in zijn functie niet uitgevoerd.
5.4.
Eiser was geplaatst op de functie. Hij heeft deze functie ook vervult. Eisers werkzaamheden zagen niet op werkzaamheden die behoren tot de afhandeling van informatieverzoeken op het terrein van bestrijding van illegale grensoverschrijding en illegaal verblijf van personen in Nederland en overige Europese landen/Schengenlanden. Deze taken waren ook niet aan eiser opgedragen.
Dit wordt ook bevestigd door [B] die heeft verklaard dat eiser nooit is geplaatst of ingeroosterd c.q. ingepland voor werkzaamheden op het GGC.
5.5.
Dat eiser gevraagd en ongevraagd de Front Office van het GGC heeft ondersteund op momenten van onderbezetting van het GGC, maakt – hoe collegiaal dat ook is – niet dat de functie medewerker Verbindungsstelle vergelijkbaar is met de functie medewerker GGC. Ook de omstandigheid dat de operationele werkzaamheden die via de binnenkwamen zijn opgenomen in de functie medewerker GGC kan niet tot die conclusie leiden.
5.6.
De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu de functies niet vergelijkbaar zijn en eiser destijds de werkzaamheden behorende bij de functie van medewerker GGC niet zijn opgedragen, verweerder op goede gronden heeft geweigerd de functie te herwaarderen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.