ECLI:NL:RBDHA:2021:2146
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn asielaanvraag in de algemene procedure als kennelijk ongegrond was afgewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend om de gevolgen van dit besluit te schorsen totdat er een definitieve uitspraak zou zijn gedaan.
Tijdens de zitting, die plaatsvond in Middelburg, zijn verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en telefonisch deelnam aan de zitting. De voorzieningenrechter heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. In de uitspraak werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er reeds een uitspraak was gedaan in de aanverwante zaak NL21.490, waarin het beroep van verzoeker werd behandeld.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is bekendgemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, wat betekent dat de beslissing van de voorzieningenrechter definitief is.