ECLI:NL:RBDHA:2021:2136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
NL21.973, NL21.975, NL21.977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Servische Roma met beroep op geweld en discriminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optrad. De eisers, drie Servische Roma, hadden asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen werden door de staatssecretaris afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers stelden dat zij vanwege hun etniciteit en persoonlijke ervaringen in Servië, waaronder geweld en discriminatie door de politie, niet veilig konden terugkeren naar hun land van herkomst.

De rechtbank heeft de verklaringen van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat Servië in het algemeen als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser 1 over zijn ervaringen met de politie niet geloofwaardig waren. Eiser 1 had gesteld getuige te zijn geweest van een mishandeling door politieagenten, maar de rechtbank vond dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. Ook de verklaringen van eiseres en eiser 2 werden als summier en niet specifiek genoeg beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de asielaanvragen van de eisers niet aannemelijk waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat de eisers persoonlijk gevaar zouden lopen in Servië. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en legde hen een inreisverbod op, aangezien zij geen vertrektermijn werd gegund. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL21.973, NL21.975 en NL21.977
V-nummers: [#], [#], [#]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser 1,
[naam 2],eiseres,
[naam 3], eiser 2.
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

ProcesverloopBij drie afzonderlijke besluiten van 20 januari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser 1 en eiseres een inreisverbod opgelegd.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL21.974, NL21.976 en NL21.978, plaatsgevonden op 5 februari 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Coric. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Servische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op respectievelijk [datum] (eiser 1), [datum] (eiseres) en [datum] (eiser 2). Eiser 1 en eiseres zijn partners. Eiser 2 en eiser 1 zijn (half)broers. Eisers hebben op 8 september 2019 afzonderlijke asielaanvragen ingediend. De aanvraag van eiseres ziet tevens op haar minderjarige kind [naam 4].
2. Eiser 1 heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij getuige was van een incident waarbij vier politie-inspecteurs op [datum] 2014 een man hebben mishandeld en hebben gedood. Hij en zijn familie zijn na dit incident in de daaropvolgende jaren herhaaldelijk door de politie lastiggevallen. Ook eiseres en eiser 2 hebben dit aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd. Eiseres heeft daarnaast verklaard dat zij is mishandeld en bedreigd door haar ex-partner, waarna ze niet is geholpen door de politie. Verder heeft zij aangevoerd dat ze problemen heeft ondervonden met politieagenten en gevangenisbewaarders kort voor en tijdens haar detentie en dat zij is gediscrimineerd vanwege haar Roma-etniciteit.
3. Verweerder concludeert dat Servië voor eisers een veilig land van herkomst is.
Verweerder acht het daarnaast niet geloofwaardig dat eiser 1 getuige is geweest van de mishandeling en moord door politiemannen en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden. De verklaringen van eiser 1 over de moord zijn volgens verweerder gebaseerd op aannames. Eiser 1 heeft niet getracht om zijn verklaringen over het later elders gevonden lichaam met bijvoorbeeld nieuwsberichten te onderbouwen.
Eiser 1 heeft zijn problemen onderbouwd met kopieën van documenten waaruit blijkt dat hij geldboetes moest betalen, maar deze boetes zijn niet te rijmen met de in die documenten genoemde verwijzingen naar de strafbepalingen uit het Servische strafrecht.
Eiser 1 heeft vaag verklaard over het handelen van de politie: Niet valt in te zien dat de politiemannen eiser na aankomst bij eisers huis met rust laten als hij een bijl vast heeft, maar hem vervolgens wel jarenlang blijven lastig vallen. Eiser 1 heeft summier en niet specifiek verklaard over de wijze waarop hij is lastig gevallen door de politie: Zij kwamen meerdere keren per maand langs en eiser moest dan allerlei papieren ondertekenen, maar hij weet niet wat voor papieren. Eiser 1 heeft niet verklaard wie langskwamen, met hoeveel zij waren en wat de reden was voor hun komst. Niet valt in te zien dat eiser 1 op legale wijze heeft kunnen uitreizen als er een opsporingsbevel tegen hem was uitgevaardigd. Eiser 1 heeft dit laatste overigens niet onderbouwd en heeft ook niet verklaard over de reden voor het opsporingsbevel. Niet valt in te zien wat de agenten hebben willen bereiken met het blijven lastig vallen van de familie nadat eiser 1 het land had verlaten.
Gelet op de ongeloofwaardigheid van een en ander wordt evenmin geloofd dat de stiefmoeder van eiser 2 is gedood als gevolg van het tegen de familie gerichte politiegeweld en dat zijn vader en broer in verband met de gestelde problemen zijn gearresteerd en vastzitten.
Voor eiseres en eiser 2 geldt volgens verweerder eveneens dat zij slechts summier hebben kunnen verklaren over de genoemde problemen van eiser 1.
De persoonlijke problemen van eiseres zoals omschreven in rechtsoverweging2 gelooft verweerder wel. Deze problemen leiden echter niet tot de conclusie dat eiseres asielrechtelijke bescherming nodig heeft.
4. Eisers hebben in beroep verwezen naar hun zienswijzen. Volgens eiser 1 staat verder vast dat hij getuige is geweest van een incident dat hij niet had mogen zien. Dat verklaart de intimidatie door de politie. Hij kan geen bewijs overleggen van de dood van het slachtoffer omdat hij niet weet wie deze persoon was. Door toch bewijs te verlangen spreekt verweerder zich tegen. Verweerder miskent dat aan eiser 1 geen kans is geboden om de documenten die hij moest tekenen eerst te lezen. De verwijzing naar de artikelen uit het wetboek van strafrecht is juist een manier geweest om hem verder in het nauw te drijven. Hij heeft niet vaag verklaard over het optreden van de politie vlak na het incident. Verweerder suggereert ten onrechte dat het vasthouden van een bijl een reden zou moeten zijn geweest om eiser aan te houden. Eiser 1 betwist dat hij summier en niet specifiek heeft verklaard over de mishandelingen door de politie. Verweerder verwijt hem ten onrechte dat hij zijn verklaringen over zijn uitreis had moeten aanvullen bij de correcties en aanvullingen. De IND had hierover vragen moeten stellen. Verweerder onderbouwt niet waarom eiseres meer had moeten weten. Eiser 1 handhaaft zijn zienswijze ten aanzien van eiser 2. In reactie op de conclusie dat Servië voor hen een veilig land van herkomst is wijzen eisers erop dat zij als Roma het slachtoffer zijn geworden van ernstig geweld en intimidatie. Ter verdere onderbouwing hebben zij verwezen naar verschillende publicaties over de positie van Roma in Servië. Eisers menen dat er ten onrechte en inreisverbod is opgelegd, gezien het feit dat de aanvraag alsnog in de AA-procedure is behandeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet bestreden is dat de verklaringen van eiser 1 zijn gebaseerd op aannames voor zover hij daarbij stelt dat het slachtoffer is vermoord. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat eiser 1 in zijn zienswijze stelt dat hij niet heeft kunnen zien of hij het slachtoffer wellicht kende, terwijl hij tijdens het nader gehoor expliciet heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet kende. [1] Evenzeer heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser 1 niet heeft geprobeerd om de mogelijke relatie van de gestelde gebeurtenis met het later elders gevonden lichaam te onderbouwen met bijvoorbeeld nieuwsberichten.
6. In het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de verklaringen van eiser 1 over de met de politie ondervonden problemen niet geloofwaardig zijn. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat de inhoud van de van documenten waaruit blijkt dat eiser 1 geldboetes moest betalen ongerijmd is, en dat het niet aannemelijk is dat men eiser 1 hiermee verder in het nauw wilde drijven, aangezien voor een dergelijke veroordeling een rechterlijke beslissing noodzakelijk is. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser 1 vaag heeft verklaard over het handelen van de politie. Eiser 1 heeft verklaard dat de agenten hem hebben gevolgd tot bij zijn ouderlijk huis en dat, toen hij daar een bijl heeft vastgepakt, de politie is doorgereden. [2] Verweerder heeft hieruit een door eiser 1 gesuggereerd oorzakelijk verband kunnen afleiden en kunnen overwegen dat niet valt in te zien waarom eiser op dat moment met rust zou zijn gelaten, terwijl men hem en zijn familie daarna jarenlang is blijven lastig vallen. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd overwogen dat eiser 1 summier en niet specifiek heeft verklaard over de mishandelingen door de politie. Verweerder heeft daarbij kunnen concluderen dat het niet aannemelijk is dat eiser 1, gelet op het gestelde aantal keren dat hij papieren moest ondertekenen, nooit heeft kunnen waarnemen wat hij ondertekende. Verweerder heeft verder vraagtekens kunnen plaatsen bij de verklaring van eiser 1 dat hij eerst op legale wijze Servië is uitgereisd, terwijl er later zelfs een opsporingsbevel tegen hem zou zijn uitgevaardigd. Dat verweerder geen nadere vragen heeft gesteld over het gestelde opsporingsbevel doet daar niet aan af.
7. Verweerder heeft van eiseres en eiser 2 mogen verwachten dat zij uitgebreider en gedetailleerder konden verklaren over de problemen van eiser 1 met de politie, gelet op de gestelde jarenlange duur van de problemen en het feit dat de problemen voor hen aanleiding waren om hun land van herkomst te verlaten. Verweerder heeft gemotiveerd overwogen dat niet is gebleken van psychische problemen die hieraan in de weg zouden staan. De omstandigheid dat eiser 2 ten tijde van die problemen niet ouder was dan 14 jaar betekent niet dat verweerder nu geen concrete en meer gedetailleerde verklaringen van hem mocht verwachten.
8. Niet in geschil is dat Servië in zijn algemeenheid kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Evenmin is in geschil dat Roma niet systematisch hebben te lijden onder mensenrechtenschendingen van overheidswege.
9. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Servië voor hen persoonlijk niet als veilig kan worden aangemerkt, nu de verklaringen van eiser 1 omtrent het incident waarvan hij stelt getuige te zijn geweest, en de daaropvolgende problemen met de politie niet geloofwaardig zijn geacht. Tevens is onbestreden gebleven dat eiseres niet zodanig is gediscrimineerd dat zij zich in Servië maatschappelijk en sociaal niet langer kon handhaven. De door eisers overgelegde rapporten zijn reeds betrokken in de herbeoordeling van 20 september 2019 van Servië als veilig land van herkomst. Over de verwijzing naar het USDOS rapport van 11 maart 2020 heeft verweerder onbestreden overwogen dat de daarin opgenomen informatie reeds bekend was in eerdere rapportages. De rapportages kunnen dan ook niet afdoen aan het uitgangspunt dat Servië voor eisers een veilig land van herkomst is.
10. De aanvragen zijn daarom niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het is beleid van verweerder [3] om in die gevallen aan vreemdelingen een vertrektermijn te onthouden. Niet is gebleken dat dat in dit geval onredelijk is. De enkele omstandigheid dat eisers nader zijn gehoord na het gehoor aanmeldfase doet niet af aan de kennelijke ongegrondheid van de aanvragen en daarmee de toepasselijkheid van verweerders beleid.
11. Nu eiser 1 en eiseres geen vertrektermijn wordt gegund is verweerder gehouden om hen een inreisverbod op te leggen. [4]
12. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Pagina 4 van het rapport van nader gehoor van eiser 1.
2.Pagina 12 van het rapport van aanmeldgehoor en pagina 5 van het rapport van nader gehoor van eiser 1.
3.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, neergelegd in paragraaf A3/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.