In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Bengalese nationaliteit bezittende man, had op 25 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, die op 17 december 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Eiser stelde dat hij zonder registertolk in het Hindi was gehoord, wat volgens hem de communicatie bemoeilijkte. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen registertolk beschikbaar was en dat eiser in het Hindi kon communiceren. Eiser had tijdens de gehoren geen problemen met de tolk aangegeven, wat de rechtbank als relevant beschouwde.
De rechtbank beoordeelde ook de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over een aanval door leden van de Bangladesh Janata Party (BJP) tijdens een vergadering van de Bangladesh National Party (BNP). Eiser had inconsistent verklaard over de gebeurtenissen en de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over vervolging. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met de onderzoeksplicht en dat de asielaanvraag van eiser ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.