ECLI:NL:RBDHA:2021:2124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
NL20.745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van onvoldoende bewijs van vervolging in Bangladesh

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Bengalese nationaliteit bezittende man, had op 25 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, die op 17 december 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Eiser stelde dat hij zonder registertolk in het Hindi was gehoord, wat volgens hem de communicatie bemoeilijkte. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen registertolk beschikbaar was en dat eiser in het Hindi kon communiceren. Eiser had tijdens de gehoren geen problemen met de tolk aangegeven, wat de rechtbank als relevant beschouwde.

De rechtbank beoordeelde ook de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over een aanval door leden van de Bangladesh Janata Party (BJP) tijdens een vergadering van de Bangladesh National Party (BNP). Eiser had inconsistent verklaard over de gebeurtenissen en de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over vervolging. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met de onderzoeksplicht en dat de asielaanvraag van eiser ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL20.745
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Mackic).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Bij aanvullend besluit van 18 december 2019 heeft verweerder een correctie toegepast voor de gebruikte tolk. Het besluit van 17 december 2019 en het besluit van 18 december 2019 zijn hierna tezamen aangemerkt als het bestreden besluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021 in Dordrecht. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Bengalese nationaliteit. Hij heeft zijn asielaanvraag op 25 maart 2019 ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • lidmaatschap van de politieke partij Bangladesh National Party (BNP);
  • de aanval door de tegenpartij (Bangladesh Janata Party / Awami Liga) (BJP) en de problemen als gevolg van deze aanval.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit, herkomst en het lidmaatschap van de BNP van eiser geloofwaardig geacht. De aanval en de problemen als gevolg van de aanval heeft verweerder ongeloofwaardig bevonden. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beoordeling door de rechtbank
Herhaling zienswijze
3. Eiser voert aan dat zijn zienswijze in beroep als herhaald en ingelast kan worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze van eiser ingegaan. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar de zienswijze onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. Dit betoog van eiser slaagt daarom niet.
Tolk
4. Eiser voert aan dat hij zonder registertolk in de taal Hindi is gehoord. Verweerder heeft niet onderzocht of er een registertolk beschikbaar was. De stelling van verweerder dat er geen registertolk beschikbaar was, is niet deugdelijk gemotiveerd. Als er geen registertolk beschikbaar was, dan had verweerder hem in zijn moedertaal, in het Bangla, moeten horen. Gelet op het document ‘Toelichting inzet tolken IND’ streeft verweerder er immers naar om tolken in te zetten die een zo goed mogelijke match zijn in de communicatie met de vreemdeling. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft hij aangegeven dat hij niet goed in de taal Hindi kan communiceren. Weliswaar heeft hij tijdens het eerste gehoor aangegeven vloeiend Hindi te spreken, omdat hij zich daarmee in Dubai kon redden, maar dat bleek moeilijker dan verwacht. Tijdens het gehoor had hij de indruk dat de tolk hem goed verstond, maar achteraf is gebleken dat dit niet zo was. Een registertolk zou juist de eventuele mankementen in taal en grammatica wel hebben opgemerkt. De Hindi-tolk heeft bovendien aangegeven dat eiser het Hindi onvoldoende beheerst. Bepaalde tegenwerpingen van verweerder zijn dus te wijten aan het feit dat hij niet door een registertolk Hindi, dan wel niet in zijn moedertaal is gehoord, aldus eiser.
4.1.
De rechtbank overweegt dat een vreemdeling op grond van artikel 38, eerste lid, van de Vw wordt gehoord in een taal waaraan hij de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. Volgens paragraaf C1/2.11. van de Vreemdelingencirculaire 2000 hanteert de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hierbij het uitgangspunt dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die kan verstaan. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers kan gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is, indien vanwege de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Als verweerder dit doet, moet verweerder dat met redenen omkleed schriftelijk vastleggen (artikel 28, vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers).
4.2.
Het is niet in geschil dat Bangla eisers moedertaal is. Eiser heeft tijdens de gehoren niet aangegeven dat hij er de voorkeur aan geeft om in zijn moedertaal te worden gehoord. De communicatie tijdens eisers asielaanvraag, eerste gehoor en nader gehoor heeft met
behulp van een tolk in het Hindi plaatsgevonden. Bij het eerste gehoor en het nader gehoor heeft verweerder gebruikgemaakt van dezelfde tolk, namelijk de heer [naam persoon 1] . Tijdens het eerste gehoor heeft eiser aangegeven vloeiend Hindi te spreken. Volgens eiser verkeerde hij in Dubai onder eigen mensen en spraken zij daar Hindi. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor niet aangegeven dat hij de tolk niet goed kon verstaan of dat de tolk hem niet goed kon verstaan. Aan het begin van het nader gehoor is eiser gevraagd of hij de tolk goed kan verstaan en begrijpen in het Hindi. Hierop heeft eiser geantwoord dat het goed gaat. Aan het einde van het nader gehoor heeft eiser verklaard dat het gesprek goed is gegaan, dat hij geen op- of aanmerkingen over de tolk had, dat hij alle vragen goed heeft begrepen en dat hij de tolk goed heeft begrepen en verstaan. De communicatie was volgens eiser prima. Eisers enkele verklaring ter zitting dat het bij zijn cultuur hoort om beleefd te zijn en te zeggen dat het goed gaat, doet hieraan geen afbreuk. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij problemen in de communicatie tijdens het gehoor aangeeft. In de rapporten van het eerste en nader gehoor is niet vermeld dat de tolk de indruk had dat hij en eiser elkaar niet begrepen. Ook is niet gebleken dat eiser niet in het Hindi kan communiceren. Verweerder heeft dan ook redelijkerwijs kunnen aannemen dat eiser de Hindi-taal kan verstaan. Dat eisers gemachtigde in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft aangegeven te vermoeden dat eiser de tolk niet goed kan verstaan en dat de tolk Hindi later op het kantoor van eisers gemachtigde aangaf dat hij proefde dat eiser hem niet altijd goed begreep en dat hij soms andere woorden gebruikt die niet in het Hindi voorkomen, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel.
Tijdens de gehoren is geen gebruikgemaakt van een registertolk in de Hindi-taal. Volgens verweerder heeft onderzoek bij de tolkencoördinator van de IND uitgewezen dat er in de Hindi-taal slechts één registertolk in Nederland bekend is en dat deze tolk op de bewuste data niet beschikbaar was. Eiser heeft dat onvoldoende bestreden. Niet in geschil is dat eiser tijdens de gehoren in de algemene asielprocedure verbleef. Volgens verweerder was het vanwege de daarin vereiste spoed niet mogelijk om te wachten totdat de registertolk Hindi beschikbaar was. Hiervoor heeft verweerder terecht steun gevonden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:891). Deze motivering is niet ondeugdelijk en is ook al gegeven op de voorbladen van de rapporten van het eerste en het nader gehoor en in het aanvullend besluit van 18 december 2019. Het document ‘Toelichting inzet tolken IND’ bevat geen grond voor een ander oordeel.
4.3.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Aanval door BJP
5. Eiser voert aan dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over de aanval door de BJP. Hij heeft tijdens de vergadering gezien wat anderen overkwam, maar hij heeft niet gezien wat er buiten is gebeurd, omdat hij direct is weggerend. Hij heeft willen aangeven dat zij zijn aangevallen door een groep mensen, die hen met stokken van de vergadering verdreef. Hij meent dat hij tijdens het nader gehoor heeft gezegd dat het ex-parlementslid werd beschoten, maar de tolk heeft dit niet goed vertaald. Door deze vertaalproblemen is dit hem bij de nabespreking van het nader gehoor ook niet opgevallen. Hij is niet geconfronteerd met een eventuele tegenstrijdigheid in zijn verklaring of een te summier antwoord. Verweerder heeft niet aangegeven hoe in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is gewogen dat verweerder niet langer tegenstrijdig acht dat hij enerzijds heeft verklaard dat de BNP-vergadering werd aangevallen door leden van de BJP en anderzijds heeft verklaard dat hij niemand heeft herkend. Er zijn geen zwaarwegende omstandigheden die afbreuk doen
aan zijn asielrelaas. Bovendien ondersteunen drie rapporten die hij in de zienswijze heeft genoemd zijn standpunt dat de BNP-vergadering (oppositie) werd aangevallen door leden van de BJP (regeringspartij). Verweerder kan niet van hem verwachten dat hij dit bewijst, maar moet zijn beslissing baseren op actuele landeninformatie. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder actief heeft gezocht naar informatie over de situatie in Bangladesh. Het is algemeen bekend dat deze aanvallen van de regeringspartij plaatsvinden met hulp van de politie. Dat hij dit eerst in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, komt doordat het horen niet plaatsvond in zijn moedertaal en door zijn gebrekkige concentratie. Ook heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de originele verklaring van de BNP. Verder heeft verweerder hem ten onrechte tegengeworpen dat hij geen namen weet te noemen van de aanwezigen op de BNP-vergadering. Anderen hebben zijn aanwezigheid kunnen bevestigen. Verweerder hecht dan ook ten onrechte geen waarde aan de verklaringen van [naam persoon 2] van 3 januari 2019 en van advocaat [naam persoon 3] van 3 juni 2019. Bij brief van 19 juni 2019 heeft hij een groot aantal documenten naar verweerder verzonden, die de verklaring van de advocaat bevestigen. Verweerder had deze documenten op echtheid moeten onderzoeken. Uit deze documenten blijkt immers dat hij vervolgd wordt voor zijn deelname aan de BNP-vergadering en zijn betrokkenheid bij de BNP. Gelet op het FMMU-advies, dat ook ziet op het beslissen, is het aannemelijk dat hij zich tijdens het langdurig gehoor niet altijd voldoende heeft kunnen concentreren, aldus eiser.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser vaag en inconsistent heeft verklaard over de gebeurtenissen bij de inval. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij en andere aanwezigen van de BNP zijn aangevallen (met dien verstande dat volgens eiser alleen het ex-parlementslid in de vergadering is aangevallen) en anderzijds dat hij een andere kant is opgerend dan de rest waardoor hij niet kan verklaren wat er met de anderen is gebeurd, terwijl eiser ook heeft verklaard te weten dat anderen na de vergadering zijn aangevallen of achterna gezeten (pagina’s 13 tot en met 18 rapport nader gehoor). De gehoormedewerker heeft daarbij doorgevraagd wie werden aangevallen. Verweerder heeft deze verklaringen dan ook aan eiser kunnen tegenwerpen. In het rapport nader gehoor staat niet dat eiser heeft verklaard dat het ex-parlementslid is beschoten. Dit is ook niet in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor naar voren gebracht. Dat aan eisers verklaringen vertaalproblemen ten grondslag liggen, heeft eiser, gelet op wat onder 4.2. is overwogen, niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft zijn wisselende verklaringen hiermee niet verklaard. In het FMMU-advies is weliswaar opgenomen dat eisers concentratie verkort is. Het advies is om eiser eenvoudige, korte en duidelijke vragen te stellen en de vragen, zo nodig, te herhalen, te verduidelijken of de vragen anders te stellen. Aan het einde van zowel het eerste gehoor als het aanvullend gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij geen op- of aanmerkingen heeft over de wijze waarop het gesprek is gevoerd of over de gehoormedewerker. In de correcties en aanvullingen op deze gehoren is niet vermeld dat eiser door concentratieproblemen niet goed kon verklaren. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat tijdens de gehoren geen rekening is gehouden met het FMMU-advies. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder bepaalde verklaringen niet aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Anders dan eiser stelt heeft verweerder wel aangegeven hoe eisers verklaringen over de aanval door BJP-leden in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zijn gewogen.
Verweerder heeft zich immers op het standpunt gesteld dat blijft staan dat eisers stelling dat de vergadering werd aangevallen door BJP-leden louter is gebaseerd op niet onderbouwde aannames, waardoor de geloofwaardigheid van de gestelde aanval onder druk is komen te
staan. De verklaringen over wie precies op welke manier werd aangevallen en wie de aanval uitvoerde zijn geen ondergeschikte punten in eisers asielrelaas. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Dat geldt ook voor eisers enkele, eerst bij de zienswijze gedane stelling dat de politie dit soort aanvallen ondersteunt. Ook de gestelde beschieting van het ex-parlementslid tijdens de BNP-vergadering heeft verweerder niet ten onrechte als een dusdanig belangrijk detail aangemerkt, dat van eiser mocht worden verwacht dat hij dit tijdens de gehoren of in de correcties en aanvullingen had genoemd en niet pas in de zienswijze.
Verweerder heeft de door eiser overgelegde rapporten bij het bestreden besluit betrokken. Volgens verweerder komt hieruit inderdaad een (negatief) beeld naar voren over de politieke situatie in Bangladesh, dat aansluit bij eisers verklaringen. Verweerder heeft zich echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze algemene rapporten de negatieve geloofwaardigheidsindicatoren in het persoonlijk asielrelaas van eiser niet kunnen wegnemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de onderzoeksplicht die volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 10, derde lid, van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) en met de samenwerkingsverplichting in artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn) – zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie bij arrest van 22 november 2012 (ECLI:EU:C:2012:744) – en artikel 31, vierde lid, van de Vw, dan wel met Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10). Ook heeft verweerder de documenten van derden niet ten onrechte niet op echtheid onderzocht. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat de verklaring van BNP op verzoek van eiser is opgesteld en niet vaststaat op welk objectief en verifieerbaar onderzoek deze verklaring is gebaseerd. Anders dan eiser stelt, hoeft verweerder niet aan te nemen dat de verklaringen van BNP zonder meer betrouwbaar zijn. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat [naam persoon 2] op de hoogte is van eisers naam en andere namen. Eiser heeft immers verklaard dat hij naar de vergadering is geweest zonder zich te hebben geïdentificeerd (pagina 14 rapport nader gehoor). Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake was van een grote mate van anonimiteit bij de vergadering. Dat eiser, anders dan verweerder stelt, enkele namen van aanwezigen bij de vergadering kan noemen, maakt dit niet anders. Ook heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat de inhoud van de verklaring van advocaat [naam persoon 3] niet strookt met eisers verklaringen over zijn activiteiten voor de BNP. Volgens de advocaat is eiser een “active worker” bij de BNP, maar eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij louter lid van de BNP is door voor deze partij te stemmen, naar vergaderingen te gaan en te luisteren naar speeches (pagina’s 11 en 12 rapport nader gehoor). Dat eiser hierom of toch een actief lid is, zoals de advocaat heeft bedoeld, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft verweerder terecht gesteld dat de andere door eiser overgelegde documenten zijn opgesteld zonder dat kan worden vastgesteld waarop de inhoud rust, door wie deze informatie is verstrekt en in welke hoedanigheid. Eiser heeft dit niet alsnog aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij geen nadere stukken van de advocaat over zijn beweerde proces heeft ontvangen. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat aan deze documenten niet de waarde toekomt die eiser daaraan hecht.
5.2.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Problemen als gevolg van de aanval
6. Eiser herhaalt dat de problemen in december 2018 begonnen. Verweerder hecht ten onrechte geen waarde aan de verklaringen van derden. Leden van de BJP hebben aan een winkelier om informatie gevraagd, aangezien hij daar in de buurt woont. De winkelier heeft vervolgens tegen hem gezegd dat hij wordt gezocht, waardoor hij ervan kan uitgaan dat hij gedood zal worden. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarop de aanname is gebaseerd dat eiser slechts een marginale rol in de BNP speelt en geen gevaar loopt. Bij zijn zienswijze heeft hij rapporten overgelegd, waaruit blijkt dat aanhangers van de BNP het risico lopen om vervolgd te worden. Hij is een actief lid van de BNP en staat ook zo bekend in de omgeving. Verweerder heeft miskend dat hij hierdoor in 2008-2009 al problemen heeft ondervonden. Ook heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom zijn verklaringen over de telefonische bedreigingen niet worden vervolgd. Hij wist niet wie hem belde en nam daarom steeds op. Hij kan de identiteit van de bellers niet achterhalen. De beslisambtenaar vormt zich hier kennelijk een beeld van hoe deze ambtenaar zou handelen, maar dat zegt niets over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. In het ACVZ-advies ‘De
geloofwaardigheid gewogen’ van mei 2016 is op dit risico gewezen. Door zijn aanwezigheid bij de BNP-vergadering is hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten komen te staan. Weliswaar heeft hij langdurig in het buitenland verbleven, maar verweerder heeft miskend dat de buurt hem, zijn familie en zijn politieke voorkeuren goed kent.
Verweerder heeft zijn sociale en culturele omgeving aldus ten onrechte niet bij het bestreden besluit betrokken. Ook heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de originele documenten waaruit blijkt dat aangifte tegen hem is gedaan en dat hij vervolgd wordt. Vanwege zijn politieke activiteiten heeft hij bij terugkeer te vrezen voor vervolging, dan wel voor een onmenselijke behandeling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus eiser.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat de aanval in december 2018 plaatsvond en niet in januari 2019 zoals eiser tijdens het eerste gehoor heeft verklaard. Eiser heeft het tijdstip van de aanval dus tijdens de gehoren gewijzigd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij eenduidig kan verklaren over het moment van de aanval die tot de kern van eisers asielrelaas behoort. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van derden, gelet op WI 2014/10, moeten passen binnen de rest van een geloofwaardig bevonden asielrelaas. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij enkel van derden zegt te hebben vernomen dat hij vermoord zou worden en dat hij hierover verder geen informatie heeft. Hierbij heeft verweerder, mede gelet op wat onder 5.1. is overwogen, niet ten onrechte betrokken dat een bedreiging met de dood niet te verenigen is met de marginale rol van eiser bij de BNP en dat hij het grootste deel van zijn volwassen leven voorafgaand aan de gestelde BNP-vergadering in het buitenland (Dubai) heeft verbleven. Eiser is volgens zijn verklaringen in 2001 naar Dubai verhuisd en met korte onderbrekingen op 30 oktober 2018 weer voor enige tijd naar Bangladesh gegaan. Eiser is niet met een plausibele verklaring gekomen waarom hij dan zou worden bedreigd. Eisers enkele verklaring dat hij in de omgeving bekend zou staan als een actief BNP-lid maakt dit niet anders. Aldus heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de tegenpartij hem zal vermoorden bij terugkeer in Bangladesh. De door eiser overgelegde rapporten geven, gelet op wat hierover onder 5.1. is overwogen, geen aanleiding voor een ander oordeel. De gestelde aanval in 2008-2009 heeft verweerder bij het bestreden besluit betrokken. Hierover heeft verweerder terecht gesteld dat deze gebeurtenis niet ten grondslag
lag aan eisers asielrelaas. Eiser heeft het verband tussen de gestelde aanval in 2008-2009 met de gestelde aanval in 2018 ook niet aannemelijk gemaakt. Over de gestelde telefonische bedreigingen heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij na de gestelde meerdere bedreigingen in een relatief kort tijdsbestek zonder daadwerkelijke gevolgen, op enig moment probeert om achter de identiteit van de beller te komen. Eiser heeft dat niet gedaan en hiervoor geen plausibele verklaring gegeven. Mede gelet op de marginale rol van eiser bij BNP heeft verweerder de telefonische bedreigingen en het causale verband met de gestelde aanval tijdens de BNP- vergadering terecht niet aannemelijk bevonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beslisambtenaar hierbij is uitgegaan van zijn eigen referentiekader. Het ACVZ-advies leidt daarom niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft eisers sociale en culturele omgeving wel bij het bestreden besluit betrokken. Verweerder heeft zich hierbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde problemen door zijn gestelde bekendheid in de buurt, die een hechte gemeenschap zou vormen, niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers stelling dat de politie recent in Bangladesh naar hem heeft gezocht, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Aldus heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke activiteiten bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging, dan wel voor een onmenselijke behandeling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en in artikel 3 van het EVRM.
6.2.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 maart 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.