ECLI:NL:RBDHA:2021:212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
515344 HA RK 21-4
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsverzoek in bestuursrechtelijke procedure met eerdere betrokkenheid in strafproces

Op 13 januari 2021 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, een beslissing genomen op een verzoek tot verschoning van mr. B. Fijnheer, bestuursrechter. Het verzoek tot verschoning werd ingediend in het kader van de behandeling van vreemdelingenzaken, waarbij de heer [belanghebbende] betrokken was. De verschoningskamer ontving het verzoek op 5 januari 2021 en heeft op 12 januari 2021 een telefonische toelichting van verzoeker ontvangen. Er vond geen mondelinge behandeling plaats. De zaken waar het om ging, betroffen beroepen van de belanghebbende die op 21 januari 2021 behandeld zouden worden. Verzoeker voelde zich niet vrij om deze zaken te behandelen, omdat hij eerder als rechter-commissaris betrokken was bij het strafproces tegen de belanghebbende, die strafrechtelijk was veroordeeld voor een misdrijf. Dit leidde tot de vrees voor partijdigheid, wat volgens de verschoningskamer objectief gerechtvaardigd was. De verschoningskamer verklaarde het verzoek tot verschoning gegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
VERSCHONINGSKAMER
Zittingsplaats: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 515344 HA RK 21-4
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningszaken van 13 januari 2021
op het verzoek in de zin van artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
Mr. B. Fijnheer,
bestuursrechter,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
De verschoningskamer heeft op 5 januari 2021 het verzoek tot verschoning van verzoeker ontvangen. Verzoeker heeft desgevraagd op 12 januari 2021 aan de verschoningskamer een korte telefonische toelichting gegeven op het verzoek. Er heeft geen mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.
1.2.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verschoningsverzoek

2.1.
Het verzoek tot verschoning is ingediend in de zaken met de zaaknummers 19/9918 en 19/9922 IRVTKB en UTR 20/1021 RWNL, van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, waarin de beroepen van de heer [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) op 21 januari 2021 in de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken zullen worden behandeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is verweerder in deze procedures.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar verschoningsverzoek. Belanghebbende is eerder door de rechtbank Midden-Nederland strafrechtelijk veroordeeld voor een misdrijf. De beroepen die aan de orde komen op de zitting van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 januari 2021 gaan over de vreemdelingrechtelijke consequenties van deze veroordeling en de consequenties hiervan voor zijn Nederlanderschap. In het strafproces dat heeft geleid tot deze veroordeling heeft verzoeker als rechter-commissaris getuigen gehoord. Om die reden voelt verzoeker zich niet vrij om de zaken op 21 januari 2021 te behandelen. Verzoeker stelt in de strafzaak ook het aanspraakpunt geweest te zijn binnen het kabinet van de rechter-commissaris. De vraag is dan volgens verzoeker hoe partijen er tegenaan kijken indien zij de huidige zaken zou behandelen en daarin zou beslissen

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:19 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, kan verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 Awb. Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De verschoningskamer zal het verschoningsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
In deze zaak is voldoende gebleken dat bij partijen de vrees van partijdigheid van verzoeker kan worden gewekt. Doordat verzoeker als rechter-commissaris in het strafproces tegen belanghebbende een belangrijke rol heeft gespeeld, bestaat de schijn van partijdigheid en is daarmee de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de verschoningskamer het verzoek tot verschoning gegrond verklaren.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot verschoning gegrond;
4.2.
draagt de griffier van de verschoningskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de belanghebbende en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, alsmede aan de voorzitter van het team waarvan verzoeker deel uitmaakt en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en mr. G.J.J.M. Essink als leden van de verschoningskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.