Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen
[verzoeker 4], verzoekers
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 5 maart 2021, zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen in de zaken met de nummers NL21.2396 en NL21.2398. De verzoekers, die asiel aanvragen, hebben tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, omdat hun aanvragen niet in behandeling zijn genomen. Tijdens de zitting op 2 maart 2021 zijn de verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. H.W.F. Klarenaar, verschenen. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Visschers, heeft de bestreden besluiten verdedigd. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op dezelfde dag, in de zaken NL21.2395 en NL21.2397, al uitspraak gedaan op de beroepen van de verzoekers. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, wat de voorzieningenrechter heeft geleid tot de afwijzing van de verzoeken. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.