ECLI:NL:RBDHA:2021:2070
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening in asielzaken na beslissing op bodemzaken
Op 8 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL21.2096, NL21.2098 en NL21.2100, waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen in het kader van hun asielaanvragen. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hadden beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 4 februari 2021 niet-ontvankelijk had verklaard. Op 12 februari 2021 volgde een aanvullend besluit ten aanzien van verzoekster 1.
De zitting vond plaats op 3 maart 2021, waar de verzoekers en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak op dezelfde dag, in de samenhangende zaken NL21.2095, NL21.2097 en NL21.2099, al beslist op de beroepen van de verzoekers. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, wat leidde tot de afwijzing van de verzoeken.
De voorzieningenrechter heeft echter wel de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 534,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de samenhang van de zaken. Aangezien de verzoekers een toevoeging hebben ontvangen, dient de Staatssecretaris de proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen en is openbaar gemaakt, waarbij tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.