ECLI:NL:RBDHA:2021:2065
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende sociale en economische binding met Marokko
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een visum voor kort verblijf in Nederland had aangevraagd, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij een meer dan geringe sociale en economische binding met Marokko had. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister, terecht had gesteld dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van de eiser om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum. De eiser, geboren in Marokko, had aangegeven familie te willen bezoeken, maar kon niet overtuigend aantonen dat hij aan de verblijfsvoorwaarden voldeed.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ongehuwd is en geen verantwoordelijkheid draagt voor een gezin, wat zijn sociale binding met Marokko verzwakt. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de eiser een substantieel inkomen genereerde uit zijn werkzaamheden als boer, en de herkomst van een aanzienlijk bedrag op zijn bankrekening was onduidelijk. De rechtbank concludeerde dat de Minister niet onterecht had geoordeeld dat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een visum.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.