ECLI:NL:RBDHA:2021:2065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
AWB 19/9402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende sociale en economische binding met Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een visum voor kort verblijf in Nederland had aangevraagd, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij een meer dan geringe sociale en economische binding met Marokko had. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister, terecht had gesteld dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van de eiser om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum. De eiser, geboren in Marokko, had aangegeven familie te willen bezoeken, maar kon niet overtuigend aantonen dat hij aan de verblijfsvoorwaarden voldeed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ongehuwd is en geen verantwoordelijkheid draagt voor een gezin, wat zijn sociale binding met Marokko verzwakt. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de eiser een substantieel inkomen genereerde uit zijn werkzaamheden als boer, en de herkomst van een aanzienlijk bedrag op zijn bankrekening was onduidelijk. De rechtbank concludeerde dat de Minister niet onterecht had geoordeeld dat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een visum.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. J. Luscuere,
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. E. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam], neef van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op het aanvraagformulier voor een visum voor kort verblijf aangegeven dat hij familie wenst te bezoeken.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag van eiser is afgewezen, omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Daarnaast kan het voornemen van eiser om het grondgebied van Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum volgens verweerder niet worden vastgesteld, omdat de sociale en economische binding van eiser met het land van herkomst onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering is gebleken.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen onder meer in geschil is of verweerder eiser het bepaalde in artikel 32, eerste lid, aanhef en b, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Pb EG 2009, L243) (Visumcode) heeft mogen tegenwerpen bij de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf.
4. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt een visum - voor zover van belang - geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(…)
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
5.1.
Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. Dat staat o.a. in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. Nu verweerder een zekere beoordelingsruimte heeft, dient de rechtbank het standpunt van verweerder enigszins terughoudend te toetsen.
5.2.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. De aanvrager moet gegevens en stukken ter onderbouwing van zijn aanvraag uiterlijk in de bezwaarfase overleggen.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser sociale binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser ongehuwd is en niet de verantwoordelijkheid draagt voor een eigen gezin. Dat eisers vader gezondheidsklachten heeft, betekent niet dat aannemelijk is gemaakt dat eisers vader hulpbehoevend zou zijn. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat eisers vader hulpbehoevend zou zijn en dat eiser deze hulp verleent, is niet aannemelijk gemaakt dat iemand anders deze hulp niet zou kunnen overnemen. Verweerder heeft er in dat kader op gewezen dat eiser nog twee zussen in Marokko heeft. Voorts is niet gebleken dat eiser zorg draagt voor andere directe familieleden en gesteld noch gebleken is dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen waardoor eiser gedwongen is tijdig terug te keren naar Marokko.
5.4.
Verweerder heeft voorts met juistheid aan eiser tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een meer dan geringe economische binding met zijn land van herkomst heeft. Met de daartoe door eiser overgelegde pachtovereenkomst en de ‘Attestation Administrative’ van 9 januari 2019 heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijk werkzaam is als boer en daaruit een regelmatig en substantieel inkomen heeft. Ook uit de overgelegde bankafschriften blijkt dit niet. Verweerder heeft daarenboven terecht opgemerkt dat de herkomst van het bedrag van 493.907,50 Marokkaanse dirhams (omgerekend circa € 45.000) op eisers bankrekening onduidelijk is. Verweerder heeft mogen twijfelen aan de herkomst van het vermogen van eiser, nu dit niet in verhouding staat met zijn verklaarde netto inkomsten van € 850,- per maand. Verweerder heeft daarbij in het bestreden besluit opgemerkt dat eiser niet met belastingaangiften heeft onderbouwd dat hij belasting betaalt over zijn inkomsten (en aldus, naar de rechtbank begrijpt, aannemelijk heeft gemaakt dat hij over inkomsten beschikt). Dat eiser gegeven de omstandigheden in Marokko geen belasting betaalt met uitzondering van contant geïnde heffingen door de lokale autoriteiten, zoals hij heeft gesteld, is niet onderbouwd.
De uitkering die eisers vader tot slot ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank betreft, naast het feit dat deze uitkering is toebedeeld aan de vader van eiser en niet aan eiser zelf, geen inkomsten gegeneerd uit arbeid door eiser en maakt niet dat sprake is van een economische binding van eiser met Marokko
6. Reeds gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode is het bestaan van redelijke twijfel over het voornemen van de vreemdeling om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voldoende grond om een visumaanvraag af te wijzen. De beroepsgronden ten aanzien van het reisdoel kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden die zijn gericht tegen de afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, sub ii, van de Visumcode.
7. Het betoog van eiser dat verweerder het bezwaar ten onrechte heeft aangemerkt als kennelijk ongegrond, faalt. Verweerder kan met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kan leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door eiser is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat uit de motivering van het primaire besluit voldoende duidelijk volgt dat eiser aanvullende documenten dient te overleggen om zijn aanvraag te onderbouwen, hij bijvoorbeeld aannemelijk dient te maken dat hij in zijn land van herkomst over een regelmatige en substantieel inkomen beschikt, en zodoende aan te tonen dat hij voldoet aan de verblijfsvoorwaarden. Eiser heeft dit nagelaten. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden van bezwaar is ten aanzien van de afwijzingsgronden aan de maatstaf van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb voldaan.
8. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 26 februari 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.