ECLI:NL:RBDHA:2021:2063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
AWB 19/8673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘uitwisseling’

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘uitwisseling’. Eiseres, een Peruaanse vrouw, had op 5 oktober 2017 een verblijfsvergunning gekregen, maar deze werd met terugwerkende kracht ingetrokken omdat zij niet voldeed aan het verblijfsdoel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vergunning ingetrokken op basis van artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres niet meer voldeed aan de voorwaarden van de vergunning. Eiseres had een aanvraag ingediend om de beperking van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar ‘verblijf bij partner’, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat het primaire doel van het verblijf van eiseres in Nederland niet het kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving was, maar het verdiepen van haar relatie met haar Nederlandse partner. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig was en dat het beroep van eiseres ongegrond was. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de uitspraak niet was overschreden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. D. Schaap,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. E. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het besluit I) heeft de staatssecretaris de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘uitwisseling’ met terugwerkende kracht ingetrokken, te weten vanaf 5 oktober 2017. Daarnaast is tevens aan eiseres een terugkeer besluit opgelegd.
In het afzonderlijk besluit van 29 mei 2019 (het besluit II) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres om wijziging van de beperking (het verblijfsdoel) van haar verblijfsvergunning van “uitwisseling” naar “verblijf bij partner” afgewezen.
Eiseres heeft, op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met instemming van verweerder, rechtstreeks beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 1] als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum eiseres], bezit de Peruaanse nationaliteit.
Zij is op 5 oktober 2017 Nederland in gereisd en op 13 oktober 2017 met ingang van 5 oktober 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘uitwisseling’, geldig tot 5 oktober 2018 (hierna: de verblijfsvergunning). Eiseres is als au pair woonachtig geweest bij een gezin in Den Haag.
1.2.
Met ingang van 15 augustus 2018 heeft eiseres zich in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres van [naam 2] te Rotterdam. Op 24 augustus 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend om de beperking van haar verblijfsvergunning te wijzigen in ‘verblijf als familie en gezinslid’ bij de heer [naam 2].
Bij meldingsformulier van 28 augustus 2018 is eiseres per 10 augustus 2018 afgemeld als au pair door haar erkend referent (Au Pair International).
1.3.
Op 30 januari 2019 heeft verweerder het voornemen geuit om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken. Eiseres heeft bij brief van 26 maart 2019 hierop gereageerd.
De intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ‘uitwisseling’
2. Bij het besluit I heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 5 oktober 2017. Aan de intrekking heeft verweerder het bepaalde in artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vw ten grondslag gelegd. Eiseres voldoet niet meer aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘uitwisseling’. Eiseres heeft niet weersproken dat zij reeds ruime tijd voor haar komst naar Nederland haar Nederlandse partner [naam 2] kende, sinds 23 september 2016 een liefdesrelatie met hem heeft en dat zij reeds meerdere keren voor haar komst met hem heeft samengeleefd in zowel Peru als een keer in Nederland. Evenmin heeft eiseres weersproken dat zij specifiek gezocht heeft naar een au pair positie in Nederland om zodoende langere tijd bij haar partner te zijn en de reeds voor de komst naar Nederland ontstane relatie te intensiveren en uit te bouwen. Deze informatie heeft eiseres bij haar intake met de erkend referent niet gegeven. Zodoende was het voor verweerder niet mogelijk voor de komst van eiseres naar Nederland te onderzoeken of haar terugkeer naar Peru gewaarborgd was. Eiseres heeft ook later verzuimd om informatie die van belang is voor haar verblijfsvergunning uit eigen beweging te verstrekken aan de erkend referent, hetgeen zij niet heeft betwist. Ook heeft eiseres niet betwist dat haar partner tot 2 augustus 2018 nooit heeft voldaan aan het middelenvereiste. Binnen 22 dagen nadat hij hieraan wel voldeed heeft eiseres een aanvraag om wijziging van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning ingediend. Hierdoor acht verweerder het niet aannemelijk dat het primaire doel van haar verblijf in Nederland het kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving was. Het heeft er volgens verweerder alle schijn van dat het doel van het verblijf van eiseres in Nederland het verder verdiepen en verkennen van haar relatie met haar partner was. Eiseres heeft daarom nooit voldaan aan de voorwaarden van de aan haar verleende verblijfsvergunning.
3. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 19 van de Vw in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
Op grond van artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met uitwisseling worden verleend aan de vreemdeling wiens tijdige vertrek uit Nederland naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.
In paragraaf B2/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) dat betrekking heeft op aupairs is bepaald: (…) Het verblijf heeft het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. Het verblijf heeft dus primair een cultureel karakter. (…)
5. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eiseres dat haar verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘uitwisseling’ ten onrechte is ingetrokken, niet kan slagen. Eiseres voldeed op het moment van de verlening van de verblijfsvergunning weliswaar aan de voorwaarden, maar niet aan het verblijfsdoel. Verweerder heeft gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden terecht kunnen concluderen dat het primaire doel van het verblijf van eiseres in Nederland niet het kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving was, maar om de eerder ontstane relatie met haar Nederlandse partner te onderzoeken en met hem te gaan samenwonen. Hiertoe is van belang dat uit het systeem van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) is gebleken dat eiseres al vanaf 23 januari 2018, drieënhalve maand na de verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘uitwisseling’ (au pair) plannen had om een aanvraag om wijziging van de beperking naar ‘verblijf bij partner’ in te dienen. Nadat haar partner vanaf 2 augustus 2018 voldeed aan alle voorwaarden is eiseres op 15 augustus 2018 met haar partner gaan samenwonen, heeft zij op 24 augustus 2018 een aanvraag om wijziging van de beperking naar ‘verblijf bij partner’ ingediend, heeft zij haar verblijf als au pair bij het gastgezin niet voortgezet en is zij door de erkend referent per 10 augustus 2018 afgemeld.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat alleen uit het beleid, neergelegd in paragraaf B2/2.2 van de Vc, volgt dat kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur het primaire doel is van de verblijfsvergunning en dat dit niet als zodanig volgt uit de wet. Dit neemt echter niet weg dat het uitwisseling betreft; het doel in dat kader is het kennismaken met de Nederlandse samenleving en cultuur. De rechtbank acht dit niet kennelijk onredelijk. Daarbij gaat het om het waarborgen van het tijdige vertrek uit Nederland. Verweerder heeft, mede in het licht van het voorgaande, terecht niet aannemelijk geacht dat het verblijf als au pair het hoofddoel van eiseres was. Verweerder heeft relevant kunnen achten dat eiseres voorafgaand aan haar komst naar Nederland in het ‘Au Pair Application Form’ van 5 juli 2017 niet heeft aangegeven dat zij een relatie met haar partner had. Zij heeft enkel aangegeven hier te lande een vriendin van haar moeder te kennen. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat ze niet had begrepen dat het van belang was dat zij een relatie met haar partner had en dat zij dacht dat zij een contactpersoon moest opgeven. Zodoende heeft zij de vriendin van haar moeder opgegeven. De rechtbank volgt eiseres niet in haar verklaring, nu uit de vraagstelling op het ‘Au Pair Application Form’ blijkt dat gevraagd wordt of eiseres iemand kent in Nederland en zo ja of zij dan de relatie met deze persoon en diens contactgegevens kan aangeven. Ook heeft eiseres, ondanks dat de erkend referent hier (meerdere malen) naar heeft gevraagd, pas negen maanden na haar aankomst in Nederland de erkend referent geïnformeerd over haar liefdesrelatie met haar Nederlandse partner. Dat ze destijds niet officieel elkaars partner waren, zoals eiseres nog ter zitting heeft gesteld, maakt het vorenstaande niet anders. Verweerder heeft kunnen betrekken dat de partner van eiseres heeft verklaard dat eiseres specifiek naar een au pair positie in Nederland heeft gezocht om langere tijd met hem door te brengen en de in Peru ontstane liefdesrelatie te intensiveren en uit te bouwen. Dat eiseres ook in andere landen gezocht heeft naar een au pair positie doet aan deze verklaring niets af. Dat eiseres tot 10 augustus 2018 heeft voldaan aan het uitwisselingsprogramma en werkzaamheden heeft verricht voor het gastgezin, zij in dat kader ook heeft kennisgemaakt met de Nederlandse cultuur en samenleving, en pas daarna daadwerkelijk met haar partner is gaan samenwonen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7. Het beroep van eiseres op de aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 8 mei 2019, ECLI:N:RBDHA:2019:4783, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Zo heeft verweerder in die zaak (ter zitting) de aan het besluit ten grondslag gelegde intrekkingsgrond gewijzigd en gebaseerd op artikel 18, eerste lid en onder c, van de Vw. Verder was in die zaak onder andere - anders dan in dit geval - reeds voorafgaand aan de komst naar Nederland door de vreemdeling aangegeven dat zij een relatie had met een Nederlandse partner. Er is zodoende sprake van andere omstandigheden die niet gelijk zijn aan de omstandigheden van eiseres.
8. Verweerder was daarom bevoegd om de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘uitwisseling’ met terugwerkende kracht in te trekken tot 5 oktober 2017.
9. Het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, is daarom ongegrond.
De wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning van ‘uitwisseling’ naar ‘verblijf bij partner’
10. Bij het besluit II heeft verweerder overwogen dat de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ‘uitwisseling’ met terugwerkende kracht is ingetrokken tot aan de datum van verlening, zodat zij nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De aanvraag is daarom op grond van artikel 3.80, tweede lid, van het Vb aangemerkt als een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij partner’. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de weigering om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft evenmin aanleiding gezien tot toepassing van de hardheidsclausule.
11. Niet in geschil is dat eiseres niet in het bezit is van een geldige mvv. Zij heeft aangevoerd dat aan alle overige voorwaarden voor toelating en verblijf bij haar partner wordt voldaan. In dat geval is het in strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel om aan het mvv-vereiste vast te houden. Eiseres heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001. Daarbij heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest grondrechten EU. Voorts heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840 voor wat betreft de integrale belangenafweging die bij de toepassing van artikel 4:84 van de Awb moet worden gemaakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
12. Niet is in geschil dat er tussen eiseres en haar partner sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verder is niet in geschil dat door weigering van de gevraagde vergunning geen sprake is van inmenging op dit familie- en gezinsleven, omdat het bestreden besluit er niet toe strekt eiseres een verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van het familie- en gezinsleven hier te lande in staat stelde.
13. Niettemin kunnen zich zodanige feiten en omstandigheden voordoen dat uit het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven een positieve verplichting voor de Nederlandse staat voortvloeit om de vreemdeling verblijf hier te lande toe te staan. Bij de beoordeling of een dergelijke situatie zich voordoet, dient een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het betrokken algemeen belang van de lidstaat. Bij deze afweging komt de desbetreffende lidstaat een zekere beoordelingsruimte toe.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder binnen de hem toekomende beoordelingsvrijheid tot de conclusie kon komen dat de belangen van eiseres niet opwegen tegen het belang van de staat. Daarbij zijn alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling betrokken. Zo heeft verweerder meegewogen dat eiseres oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de toelatingsprocedure voor het doel ‘uitwisseling’, dat eiseres nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning die verblijf bij partner mogelijk maakte, en dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in Peru uit te oefenen. Omdat eiseres in de Peru is geboren en getogen, de taal van het land spreekt, het grootste gedeelte van haar leven daar heeft doorgebracht, eerder daar met referent heeft geleefd en pas sinds oktober 2017 in Nederland woont, wordt eiseres geacht terug te kunnen keren naar Peru.
15. Eiseres heeft verder betoogd dat in dit geval toepassing van het mvv-vereiste strijd oplevert met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Zij voldoet immers aan alle andere materiële vereisten. In de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 heeft de Afdeling geoordeeld dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 8 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3389) volgt dat het mvv-vereiste zoals neergelegd in de nationale regelgeving op zichzelf genomen niet in strijd is met het doel en het nuttig effect van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: Gezinsherenigingsrichtlijn). Uit het arrest van het Hof van Justitie (Hof) van 7 augustus 2018, Yön, ECLI:EU:C:2018:632 (punt 80) volgt verder dat het mvv-vereiste op zichzelf genomen niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Artikel 5, derde lid, van de richtlijn biedt de staatssecretaris ruimte om te beoordelen wanneer zich passende gevallen voordoen waarin hij van vreemdelingen geen mvv eist. In artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000, zijn bepaalde gevallen uitgewerkt waarin de staatssecretaris vreemdelingen vrijstelt van het mvv-vereiste. De hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000 biedt de staatssecretaris daarnaast de mogelijkheid vreemdelingen vrij te stellen in zeer uitzonderlijke individuele gevallen (vergelijk de uitspraak van 26 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9212).
Uit de richtlijn en vaste jurisprudentie van het Hof (onder meer het arrest K. en A., punt 50 en 51) volgt echter dat gezinshereniging de algemene regel is, waardoor de staatssecretaris zijn beoordelingsruimte niet op zo'n manier mag gebruiken dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn, namelijk de bevordering van gezinshereniging, en aan het nuttig effect daarvan. Zoals uit het arrest Yön volgt, moet de staatssecretaris bij zijn beoordeling daarnaast het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel betrekken. Gelet op dit beginsel en de richtlijn, legt de Afdeling de hardheidsclausule zo uit dat de staatssecretaris in bepaalde gevallen de omstandigheid dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet in zijn beoordeling of die vreemdeling in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste moet betrekken.
16. Dergelijke gevallen zullen zich voordoen wanneer een vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert, die wellicht op zichzelf genomen niet voldoende zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste, maar in combinatie met de omstandigheid dat die vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet er wel toe kunnen leiden dat het verder zou gaan dan noodzakelijk is indien de staatssecretaris vast zou houden aan het mvv-vereiste. Dergelijke bijzondere persoonlijke feiten en omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, nu eiseres niet heeft beargumenteerd waarom het tegenwerpen van het mvv-vereiste voor haar onredelijk bezwarend is, er geen sprake is van strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
17. Het beroep, voor zover gericht tegen de weigering tot het wijzigen van de beperking van de verblijfsvergunning, is daarom ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
19.1.
Eiseres heeft ten slotte een verzoek om schadevergoeding ingediend vanwege overschrijding van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het EVRM. Volgens eiseres geldt er in geval van rechtstreeks beroep een redelijke termijn van anderhalf jaar voor de uitspraak in eerste aanleg. Op 26 juni 2019 heeft eiseres, bij afzonderlijke bezwaarschriften, bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Op 20 augustus 2019 heeft eiseres verzocht om toepassing van artikel 7:1a van de Awb. Volgens eiseres is de redelijke termijn verstreken op 26 december 2020.
19.2.
De rechtbank stelt voorop dat de maximale redelijke termijn in beginsel twee jaar bedraagt, waarbij het bestuursorgaan een beslistermijn van zes maanden heeft en de rechtbank aansluitend een termijn van anderhalf jaar om uitspraak in eerste aanleg te doen. In deze procedure is er sprake van rechtstreeks beroep en heeft er dus geen bezwaarprocedure plaatsgevonden. De vraag is dan of de redelijk termijn anderhalf of twee jaar bedraagt. De Centrale Raad van Beroep heeft in de uitspraak van 11 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3129) geoordeeld dat de redelijke termijn van twee jaar voor de procedure als geheel niet van belang is dat sprake is van rechtstreeks beroep. Daarbij is aangesloten bij jurisprudentie van de Afdeling, waarin is geoordeeld dat de behandeling van een beroep twee jaar mag duren, ongeacht of er een bezwaarprocedure is gevoerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017 ECLI:NL:RVS:2017:2815). De rechtbank zal daarom uitgaan van een redelijke termijn van twee jaar. Nu deze termijn nog niet is overschreden, zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.