In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 maart 2021 een eindbeschikking gedaan naar aanleiding van een eerder gegeven tussenbeschikking. De zaak betreft een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerder 1] v.o.f. De werknemer had ontslag op staande voet gekregen, wat door de kantonrechter als onterecht werd beoordeeld, omdat er geen dringende reden voor het ontslag was. Hierdoor heeft de werknemer recht op verschillende vergoedingen, waaronder een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
In de eindbeschikking zijn de vergoedingen toegewezen, waarbij de kantonrechter ook een bedrag voor niet-genoten vakantiedagen heeft toegekend. De werknemer had aanspraak gemaakt op verschillende bedragen, waaronder vakantiegeld en loon over de maand juli 2020. De kantonrechter heeft de berekeningen van de werknemer en de werkgever beoordeeld en geconcludeerd dat de werknemer recht heeft op een bedrag van € 197,85 voor niet-genoten vakantiedagen, met een wettelijke verhoging van 10%.
De kantonrechter heeft verder de werkgever veroordeeld tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 4.346,10, de transitievergoeding van € 1.460,24 en de billijke vergoeding van € 1.500,00, met wettelijke rente. Ook is de werkgever veroordeeld om een bruto/netto specificatie te verstrekken van de te betalen bedragen. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.