ECLI:NL:RBDHA:2021:2018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
09/767126-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag met hennepdiefstal als motief in cold case onderzoek

Op 5 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een 48-jarige man uit Maassluis veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf voor de dood van een 31-jarige vrouw, die op 6 mei 2003 in Naaldwijk werd vermoord. De verdachte heeft de vrouw meermalen met een hard voorwerp op het hoofd geslagen en haar gewurgd, terwijl hij hennep uit haar woning wilde stelen. Het slachtoffer was op dat moment bezig met het knippen van hennep in de woning van een bekende van de verdachte. Na een cold case onderzoek, waarbij DNA-sporen onder de nagels van het slachtoffer werden vergeleken met het DNA van de verdachte, werd hij in 2019 aangehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de dader was, ondanks zijn ontkenning. De straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank niet aannam dat de verdachte het feit met anderen heeft gepleegd en rekening hield met de lagere straffen die in 2003 gebruikelijk waren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte de kosten van de begrafenis van het slachtoffer moet vergoeden aan haar moeder.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767126-18
Datum uitspraak: 5 maart 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1972 [geboorteplaats] ),
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 september 2019, 20 november 2019, 3 februari 2020, 20 april 2020, 7 juli 2020, 28 september 2020, 14 december 2020 (alle pro forma) en 19 februari 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E. Kaya naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2003 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans een maal, met een hard en/of zwaar voorwerp op het hoofd te slaan en/of door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van geld en/of hennep, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2003 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en/of hennep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 1 ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die hennep en/of dat geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans een maal, met een hard en/of zwaar voorwerp slaan op het hoofd van die [slachtoffer] en/of het uitoefenen van samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] , terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Deze zaak betreft een zogeheten cold case onderzoek naar de dood van [slachtoffer] ) in 2003.
Naar aanleiding van een melding van [getuige 1 ] ), de bewoner van de woning aan de [adres 2] Naaldwijk, dat zijn [vriendin slachtoffer 1] ) een vrouw onder het bloed in hun woning had aangetroffen, zijn verbalisanten op 6 mei 2003 omstreeks 12.45 uur naar deze woning gegaan. Daar werd op de eerste etage het levenloze lichaam van de 31-jarige [slachtoffer] aangetroffen. Op de zolder van de woning werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Uit de verklaringen van onder andere [getuige 1 ] en [vriendin slachtoffer 1] bleek dat [slachtoffer] die dag in de woning aanwezig was om daar hennep te gaan knippen. Aan de schuifpui aan de achterzijde van de woning werd braakschade aangetroffen. Volgens [getuige 1 ] waren hennep en geld uit de woning weggenomen.
In en om de woning is een uitgebreid sporenonderzoek gehouden. Onder andere zijn daarbij DNA-bemonsteringen bij het slachtoffer gedaan.
Het onderzoek (genaamd Anaconda) heeft destijds niet geleid tot aanhouding of vervolging van een verdachte. Het onderzoek werd op 24 augustus 2004 gesloten.
In 2017 bleek dat er een match was met een DNA-profiel, met een matchkans van 1 op 1 miljard. Het DNA-mengprofiel van een spoor in deze zaak, namelijk het aangetroffen DNA in de bemonstering van de nagels van de linkerhand van [slachtoffer] , bleek te matchen met het DNA-profiel van de verdachte, dat in 2017 was opgenomen in de DNA databank. Het onderzoek is toen heropend onder de naam Kolaczek.
Na een uitgebreid onderzoek, waarbij onder andere diverse getuigen opnieuw zijn gehoord, telefoons zijn afgeluisterd en observaties zijn verricht, werd de verdachte op 28 mei 2019 aangehouden. Hij is vervolgens meerdere malen door de politie gehoord. Ook is hij in het kader van zijn inbewaringstelling door de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft steeds ontkend dat hij ooit in de woning aan de [adres 2] in Naaldwijk is geweest, dat hij contact met [slachtoffer] heeft gehad en dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hij weet niet hoe zijn DNA onder de nagels van [slachtoffer] terecht is gekomen. Deze verklaring heeft de verdachte ter zitting van 19 februari 2021 herhaald.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, en zo ja, of hij dat feit heeft gepleegd om een ander strafbaar feit, te weten diefstal van geld en hennep, gemakkelijk of mogelijk te maken, zoals hem primair wordt verweten. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij een diefstal door middel van braak en geweld heeft gepleegd, terwijl dat feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – zoals verwoord in haar schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zoals verwoord in zijn pleitnota – vrijspraak van het zowel primair als subsidiair ten laste gelegde feit bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daar waar dit aangewezen is, zal de rechtbank nader ingaan op de verweren van de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
De verweren van de raadsman
Het rapport van de [deskundige]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de [deskundige] ) zijn rapport heeft opgesteld aan de hand van verkeerde en door de verdediging betwiste aannamen, te weten de aanname dat [slachtoffer] altijd twee keer per dag douchte en de aanname dat [getuige 1 ] zijn auto regelmatig schoonmaakte. Nu deze aannamen onjuist zijn, kan het rapport niet tot het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
In zijn rapport heeft de deskundige uiteengezet welke informatie hij uit het dossier en het onderzoek heeft verkregen. Deze informatie is voornamelijk afkomstig uit verklaringen van getuigen. Deze informatie moet worden onderscheiden van de aannamen die de deskundige heeft gedaan voor de evaluatie van de onderzoeksresultaten. Die aannamen heeft hij alleen gedaan in die gevallen waarin het dossier niet voldoende informatie bood.
De rechtbank stelt vast dat de deskundige de informatie uit het dossier met betrekking tot de persoonlijke verzorging van [slachtoffer] op de juiste wijze in zijn rapport heeft verwoord. In het rapport is opgenomen dat [slachtoffer] zich
doorgaanstwee keer per dag douchte (en niet
altijd, zoals de verdediging ten onrechte heeft gesteld). Dit kan worden opgemaakt uit de verklaring van de toenmalige partner van [slachtoffer] , [naam partner slachtoffer] ). Er is dan ook geen sprake van het opnemen van onjuiste informatie door de deskundige.
Deze heeft op dit punt dus ook geen onjuiste informatie aan zijn onderzoek ten grondslag gelegd.
De aanname van de deskundige dat de auto van [getuige 1 ] in de periode van januari tot juni 2003 meerdere keren aan binnen- en buitenzijde werd schoongemaakt is gedaan op basis van de verklaring van [getuige 1 ] , inhoudende dat hij de auto destijds maandelijks van binnen en buiten schoonmaakte met – kort gezegd- glassex, cockpitspray en doeken.
De raadsman heeft deze verklaring van [getuige 1 ] op dit punt in zijn correspondentie met de rechter-commissaris niet betwist. Hij heeft slechts opgemerkt dat niet bekend is wanneer [getuige 1 ] voor het laatst zijn auto heeft schoongemaakt. De rechtbank merkt verder op dat [deskundige] ter zitting van 19 februari 2021 als deskundige is gehoord. De verdediging heeft de deskundige op dat moment geen vragen gesteld met betrekking tot deze aanname. De rechtbank ziet dan ook niet in wat niet juist zou zijn aan deze aanname van de deskundige.
Dit alles leidt tot het oordeel van de rechtbank dat de deskundige terecht van deze aanname heeft mogen uitgaan.
De slotsom is dat het rapport van de deskundige kan worden gebruikt voor het bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de [getuige 12] en [getuige 2]
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de getuigen [getuige 12] ) en [getuige 2] ) niet betrouwbaar zijn vanwege inconsistenties in en tussen hun verklaringen.
De rechtbank gebruikt de verklaring van [getuige 2] niet voor het bewijs, zodat zij de bespreking van de betrouwbaarheid van zijn verklaring achterwege laat. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman voor het overige want zij acht de verklaring van [getuige 12] wel betrouwbaar en overweegt in dat verband het volgende.
Deze getuige, die bevriend was met de verdachte, wilde in eerste instantie helemaal geen verklaring afleggen over de verdachte. Hij deed dit pas toen de politie hem confronteerde met hetgeen [getuige 2] over hem had verklaard. Van enige aanleiding om in strijd met de waarheid de verdachte te belasten, is niet gebleken. [getuige 12] verklaart bovendien belastend over zichzelf, namelijk over zijn eigen betrokkenheid bij het rippen van een hennepkwekerij. De verklaring is consistent. Bovendien vindt de verklaring van [getuige 12] op essentiële punten steun in het dossier, bijvoorbeeld daar waar het de bezigheden van de verdachte in de hennep betreft en over het punt dat de verdachte sliep in de hennepkwekerij in Ridderkerk die zij samen hebben geript. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van [getuige 12] betrouwbaar vindt.
3.4.2
De bewijsmiddelen [1]
Het aantreffen van [slachtoffer]
Op dinsdag 6 mei 2003, omstreeks 12.41 uur, werden verbalisanten gestuurd naar de woning aan de [adres 2] Naaldwijk. In de woning vonden de verbalisanten op de overloop van de eerste etage het ontzielde lichaam van [slachtoffer] . [slachtoffer] was gekleed in een onderbroek en een BH. Zij had ernstige verwondingen aan haar hoofd.. Een van de ambulancebroeders die ter plaatse was gekomen, constateerde dat [slachtoffer] geen hartslag meer had. [2]
Technisch en forensisch bewijs
In de geleiderail van het rolluik van de schuifpui van de woning werd braakschade aangetroffen. [3]
Tijdens een sectie werden bij [slachtoffer] meerdere hoofdletsels met breuken van schedelbeenderen en schedelbasis en beschadiging en kneuzing van hersenweefsel met bloeduitstorting aan het hersenoppervlak geconstateerd. Deze letsels zijn bij het leven ontstaan en waren het gevolg van de inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd, zoals bij bijvoorbeeld slaan met een stomp voorwerp.
Tevens had [slachtoffer] bloeduitstortinkjes op het ringkraakbeen beiderzijds en in de halsspieren beiderzijds. Deze letsels zijn bij het leven ontstaan en passen bij de inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals, zoals bij bijvoorbeeld wurging.
Rechts in de hals en op de schouder waren enkele krasvormige huidbeschadigingen. Dit past bij zogenaamde nagelkrassen, die gevonden kunnen worden bij samendrukkend geweld op de hals waarbij het slachtoffer tracht de druk op de hals te verlichten. Voorts had [slachtoffer] stipvormige bloeduitstortinkjes op de bindvliezen van de ogen. Dit past bij verstikking.
Het geweld op het hoofd en de verstikking konden zowel ieder op zich als in combinatie het overlijden verklaren.
De patholoog concludeert dan ook dat bij [slachtoffer] de dood is ingetreden door hersenschade en verbloeding ten gevolge van de inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd en/of verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals. Deze geweldsinwerkingen waren zowel ieder op zich als in combinatie dodelijk. [4]
Bij nader onderzoek is geconcludeerd dat de krasvormige huidbeschadigingen ter hoogte van de hals en de schouder zoals beschreven bij de sectie kunnen passen bij zogeheten af- en verweerletsel ofwel verdedigingsletsel. De dader kan hierbij ook letsel hebben opgelopen. [5]
Uit een bloedspoorpatroononderzoek is gebleken dat tenminste twee impacts in bloed hebben plaatsgevonden op een hoogte van ongeveer zestig centimeter en veertig centimeter van de vloer voor de slaapkamerdeur. De verwondingen en de distributie van bloed op het hoofd van [slachtoffer] en de impactpatronen op de slaapkamerdeur ondersteunen de hypothese dat [slachtoffer] minimaal twee klappen op het hoofd heeft gehad. Tijdens het ontstaan van de impactpatronen bevond [slachtoffer] zich voor de slaapkamerdeur met haar hoofd op ongeveer zestig centimeter van de vloer tijdens het ontstaan van het ene impactpatroon (impactpatroon A) en op ongeveer veertig centimeter van de vloer tijdens het ontstaan van het andere impactpatroon (impactpatroon B).
De hoogte van impactpatroon B en het overdrachtspatroon dat is ontstaan door contact met bebloede haren ondersteunen de hypothese dat [slachtoffer] voorover gebogen heeft gezeten op het moment dat haar een klap op het hoofd werd toegebracht.
Het poelpatroon onder het rechter onderbeen en het veegpatroon (passend bij contact met bebloede haren) op het rechter onderbeen van [slachtoffer] ondersteunen de hypothese dat [slachtoffer] enige tijd voorover heeft gezeten, terwijl zij bloedde uit het hoofd. [6]
Tijdens de sectie zijn de nagels van de linker- en rechterhand van [slachtoffer] veiliggesteld voor nader onderzoek. [7] De nagels van de linkerhand (nummer [-] ) en de rechterhand (nummer [-] ) zijn bemonsterd ten behoeve van een DNA-onderzoek. In beide bemonsteringen is bloed aangetoond. [8]
Uit de bemonstering van de nagels van de linkerhand (nummer [-] ) is een DNA-mengprofiel verkregen van twee personen. Het DNA-profiel van [slachtoffer] matcht met dit mengprofiel. Daarnaast matcht het DNA-profiel van de verdachte met dit mengprofiel. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. [9]
Uit de bemonstering van de nagels van de rechterhand ( [-] ) is ook een DNA-mengprofiel verkregen. In dit mengprofiel is een hoofdprofiel (grotere bijdrage) te onderscheiden. Dit hoofdprofiel komt overeen met het profiel van [slachtoffer] . De DNA-nevenkenmerken (kleinere bijdrage) zijn afkomstig van minimaal twee personen, waarvan minimaal één man. [10]
Het DNA-mengprofiel uit deze bemonstering werd handmatig vergeleken met het DNA-profiel van [naam partner slachtoffer] . De bevindingen zijn 70.000 tot drie miljoen keer waarschijnlijker wanneer het mengprofiel DNA bevat van [slachtoffer] , [naam partner slachtoffer] en een onbekende ongerelateerde persoon dan wanneer het DNA bevat van [slachtoffer] en twee onbekende ongerelateerde personen. Als ook het DNA-profiel van de verdachte in de beoordeling wordt betrokken, zijn de bevindingen drie tot 100.000 keer waarschijnlijker wanneer het mengprofiel DNA bevat van [slachtoffer] , [naam partner slachtoffer] en de verdachte dan wanneer het DNA bevat van [slachtoffer] , [naam partner slachtoffer] en een onbekende ongerelateerde persoon. [11]
De [deskundige] heeft een evaluatie van de bevindingen van het DNA-onderzoek op activiteitniveau verricht. Daarbij is [deskundige] gelet op de hierboven vermelde bewijskracht van de matchkans en het gegeven dat de verdachte ook niet betwist dat het bij de linkerhand gaat om zijn DNA, uitgegaan van de aanname dat bemonstering [-] DNA bevat dat afkomstig
isvan de verdachte. De resultaten van het onderzoek op activiteitniveau zijn dan bij beoordeling van beide handen veel waarschijnlijker (100 tot 10.000 keer) tot zeer veel waarschijnlijker (10.000 tot 1.000.000 keer) als de verdachte geweldshandelingen heeft uitgevoerd op [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] zich heeft verweerd, dan wanneer een ander de geweldshandelingen heeft uitgevoerd op [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] zich heeft verweerd, en de verdachte niets met het delict te maken heeft (set 1). Als alleen de bevindingen aan de nagels van de linkerhand worden beschouwd, zijn de bevindingen veel waarschijnlijker onder de zelfde hypothesen.
Daarbij heeft de deskundige het navolgende overwogen met betrekking tot deze conclusie. De kans is klein tot betrekkelijk groot (20 tot 40 %) om, na het krabben van blote huid of kleding, DNA van de gekrabde (de belager) in bemonsteringen van de nagels van de krabber (het slachtoffer) aan te treffen. De deskundige beoordeelt daarnaast de kans als zeer klein (veel kleiner dan 1%) om uitsluitend DNA van de verdachte en geen identificeerbare hoeveelheid DNA van onbekende personen aan te treffen in de bemonsteringen van de nagels van [slachtoffer] als gevolg van de aanwezigheid van de verdachte in de woning en auto, meerdere maanden voor het delict.
De bevindingen geven voorts ook meer steun aan de hypothese dat de verdachte geweldshandelingen heeft uitgevoerd op [slachtoffer] , waarbij zij zich niet heeft verweerd, dan aan de hypothese dat een ander de geweldshandelingen heeft uitgevoerd op [slachtoffer] , waarbij zij zich niet heeft verweerd, en de verdachte niets met het delict te maken heeft (set 2). [12]
De verklaringen van de getuigen
[getuige 1 ] heeft verklaard dat hij samen met zijn zoontje en [vriendin slachtoffer 1] in de woning aan de [adres 2] te Naaldwijk woonde. Op 6 mei 2003 omstreeks 7.00 uur is [getuige 1 ] vanuit zijn woning met een collega meegereden naar zijn werk bij [naam bedrijf] in Bleiswijk. Rond 12.20 à 12.25 uur werd [getuige 1 ] gebeld door [vriendin slachtoffer 1] . Toen hij opnam, hoorde hij dat [vriendin slachtoffer 1] gilde en krijste. Ze zei dat [slachtoffer] dood in het huis lag. [getuige 1 ] heeft vervolgens gelijk 112 gebeld.
[getuige 1 ] heeft verklaard dat [slachtoffer] in het huis was om hennep te knippen. Hij had op zijn zolderetage een in werking zijnde hennepkwekerij. Een dag eerder had [slachtoffer] ook wiet in de woning geknipt. Ook heeft [getuige 1 ] verklaard dat een hoeveelheid hennep vanaf een droogrek op zolder is weggenomen.
Verder heeft [getuige 1 ] verklaard dat hij in de periode 2000/2002 intensief contact had met de verdachte. De verdachte deed wel eens klusjes voor [getuige 1 ] in de hennep. Hij kreeg daarvoor geld en hij werd betaald in de woning van [getuige 1 ] . De verdachte is in januari of februari 2003 voor het laatst in de woning van [getuige 1 ] geweest. De verdachte heeft ook een hennepkwekerij van [getuige 1 ] in Ridderkerk bewaakt. Overdag werkte de verdachte en in de nacht sliep hij in die hennepkwekerij. Ook heeft de verdachte geholpen bij het opruimen van een andere hennepkwekerij van [getuige 1 ] . [13]
[vriendin slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op dinsdag 6 mei 2003 in de ochtend [slachtoffer] in Schiedam heeft opgehaald. Rond 7.45 uur was zij samen met [slachtoffer] weer bij de woning aan de [adres 2] te Naaldwijk. Omstreeks 8.20 uur is [vriendin slachtoffer 1] samen met het zoontje van [getuige 1 ] weggegaan. Boven in huis lag de werkkleding van [slachtoffer] . Toen [vriendin slachtoffer 1] het huis verliet, was [slachtoffer] nog niet omgekleed. [vriendin slachtoffer 1] heeft het zoontje bij zijn school afgezet en hierna is zij naar een vriendin gegaan. Zij is tot 11.45 uur bij die vriendin gebleven. Toen zij van haar vriendin onderweg naar huis was, belde zij [naam partner slachtoffer] , omdat zij zag dat hij haar een aantal malen had geprobeerd te bellen. [naam partner slachtoffer] vroeg aan [vriendin slachtoffer 1] wat er met [slachtoffer] aan de hand was omdat hij geen contact met haar kon krijgen. [vriendin slachtoffer 1] belde naar [slachtoffer] en kreeg ook geen gehoor. Omstreeks 12.20 uur kwam zij thuis en daar trof zij [slachtoffer] in een zittende houding op de eerste etage aan. Vervolgens heeft zij naar [getuige 1 ] gebeld.
[vriendin slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte zeker één keer in hun woning op de [adres 2] is geweest. Hij had toen in de keuken een gesprek met [getuige 1 ] . De verdachte hielp [getuige 1 ] bij het kweken van hennep. [14]
[naam partner slachtoffer] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 6 mei 2003 omstreeks 5.00 à 6.00 uur voor het laatst heeft gezien. [naam partner slachtoffer] ging toen naar zijn werk. [slachtoffer] zou hennep gaan knippen in het huis van [getuige 1 ] . Zij had de gewoonte om schone kleding neer te leggen, en in haar ondergoed naar boven te gaan (om hennep te knippen) want daar lag haar werkkleding. Op 6 mei 2003 heeft [naam partner slachtoffer] rond 10.00 uur diverse malen geprobeerd [slachtoffer] te bellen maar [slachtoffer] nam haar telefoon niet op. Na navraag bij [vriendin slachtoffer 1] belde [vriendin slachtoffer 1] omstreeks 12.15 uur [naam partner slachtoffer] op. Hij hoorde [vriendin slachtoffer 1] in paniek en huilend zeggen dat [slachtoffer] helemaal onder het bloed lag. [15]
[getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte voor [getuige 1 ] werkte. Ook kwam de verdachte vaak met [getuige 1 ] naar de kroeg in Vlaardingen. In twee of drie maanden tijd ging de verdachte vijf tot acht keer naar de kroeg met [getuige 1 ] . [16]
[getuige 4] heeft verklaard dat hij in de periode 2000-2003 werkzaam was in [naam cafe] te Vlaardingen. In die tijd kwam [getuige 1 ] daar met de verdachte. Zij kwamen altijd op vrijdagmiddag in werkkleding. Volgens [getuige 4] kwam de verdachte ook wel eens bij [getuige 1 ] thuis. [getuige 4] was een keer op een verjaardag bij [getuige 1 ] thuis en de verdachte was daar ook. [17]
[getuige 12] heeft verklaard dat de verdachte hem eind 2002 heeft meegenomen naar de woning van [getuige 1 ] aan de [adres 2] Naaldwijk. De verdachte wist dat daar wiet was en dat het zo meegenomen kon worden. In 2002 hebben [getuige 12] en de verdachte in een garagebox in Ridderkerk wiet en geld gestolen. De verdachte sliep ook in die garagebox. [getuige 12] heeft verklaard dat hij nu niet wilde meedoen, omdat het nu om een woning ging. Dit heeft hij ook tegen de verdachte gezegd en daarna zijn zij weggegaan. [18]
3.4.3
Beoordeling van het ten laste gelegde feit
Doodsoorzaak van [slachtoffer]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] in de ochtend van 6 mei 2003, nadat [vriendin slachtoffer 1] en het zoontje van [getuige 1 ] de woning hadden verlaten, om het leven is gebracht. Gelet op het feit dat [slachtoffer] slechts gekleed was in haar ondergoed en op de eerste verdieping van de woning lag, is het aannemelijk dat zij zich net had uitgekleed en op het punt stond om naar de zolder te gaan om te beginnen met het knippen van de hennep. Gelet op het sectierapport concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] door verstikking en/of door geweld op haar hoofd om het leven is gebracht.
De bevindingen van het bloedsporenpatroononderzoek maken aannemelijk dat [slachtoffer] eerst is gewurgd en vervolgens meerdere malen met een hard voorwerp op haar hoofd is geslagen terwijl zij op de grond zat.
Aangetroffen DNA-sporen
Uit de bewijsmiddelen, in samenhang beschouwd, leidt de rechtbank verder af dat onder de nagels van zowel de linker- als de rechterhand van [slachtoffer] , DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de rapportages van het NFI en het FLDO te twijfelen.
Beoordeling van de DNA-sporen
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan het rapport van de [deskundige] . Zijn rapport is op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en de conclusies worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
Op grond van de bevindingen met betrekking tot het verdedigingsletsel, en de conclusies van de [deskundige] beschouwt de rechtbank de aangetroffen DNA-sporen als daderspoor. Niet is gebleken dat dit DNA daar op enige andere wijze terecht kan zijn gekomen dan bij gelegenheid van het plegen van het ten laste gelegde feit. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de verdachte zelf voor het aantreffen van zijn DNA geen enkele, laat staan een aannemelijke, verklaring heeft gegeven.
De overige omstandigheden
Verschillende getuigen hebben concreet verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij hennepkwekerijen, in samenwerking met [getuige 1 ] . Uit deze verklaringen volgt dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer twee jaar intensief contact heeft gehad met [getuige 1 ] . Ook is hij meerdere keren bij [getuige 1 ] thuis geweest. Hij hielp [getuige 1 ] tegen betaling bij het kweken van hennep en bewaakte een van zijn hennepkwekerijen. Deze kwekerij werd door hem en [getuige 12] geript. Zoals hiervoor al overwogen, acht de rechtbank de verklaring van [getuige 12] betrouwbaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt te twijfelen aan die verklaring. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan diens verklaring dat hij samen met de verdachte een keer naar de woning van [getuige 1 ] is geweest en dat hij geweigerd heeft om samen met de verdachte daar hennep en geld te gaan stelen.
De verklaring van de verdachte, die er op neerkomt dat hij niet in die mate betrokken was bij de hennepgerelateerde activiteiten van [getuige 1 ] , dat hij nooit in de woning is geweest en dat hij niet wist dat daar geld en hennep aanwezig waren, is in het licht van deze getuigenverklaringen volstrekt niet aannemelijk.
Deze omstandigheden betrekt de rechtbank bij haar eerdere vaststelling dat de aangetroffen DNA-sporen een daderspoor zijn. De rechtbank acht dit betekenisvolle feiten en omstandigheden, die in samenhang met het forensische bewijs, voldoende wettig maar ook overtuigend bewijs tegen de verdachte opleveren.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] op 6 mei 2003 opzettelijk om het leven heeft gebracht.
Gekwalificeerde doodslag
Uit de verklaringen van [getuige 1 ] kan afgeleid worden dat bij de doodslag van [slachtoffer] een hoeveelheid hennep uit zijn woning is weggenomen. Tevens is braakschade bij de woning van [getuige 1 ] geconstateerd. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat de doodslag op [slachtoffer] is gepleegd om de diefstal van hennep mogelijk, dan wel gemakkelijk te maken.
De rechtbank acht dan ook de gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Voor het wegnemen van een geldbedrag uit de woning van [getuige 1 ] , ziet de rechtbank te weinig bewijs in het dossier. [getuige 1 ] heeft zelf verklaard hij niet zeker weet of het geld ten tijde van de doodslag op [slachtoffer] is weggenomen. Van dat onderdeel in de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
Medeplegen
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen komen onvoldoende aanwijzingen naar voren dat naast de verdachte nog iemand anders betrokken is geweest bij het ten laste gelegde feit.
Van dat onderdeel in de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
3.4.4
Eindconclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde – zoals hieronder bij 3.5 weergegeven – wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 6 mei 2003 te Naaldwijk, gemeente Westland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een hard en zwaar voorwerp op het hoofd te slaan en door samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen, welke doodslag werd gevolgd
envergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal van hennep, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf aan dat feit straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde doodslag. De verdachte is op 6 mei 2003 naar een woning gegaan om hennep te stelen. Toen hij in de woning stuitte op het slachtoffer heeft hij haar met fors geweld om het leven gebracht. Zowel de klappen op haar achterhoofd als de verstikking hebben ieder voor zich en zeker in samenhang tot de dood geleid. Mogelijk schrok de verdachte van de onverwachte aanwezigheid van het slachtoffer en wilde hij ontkomen aan ontdekking of aanhouding, maar dat maakt op geen enkele wijze invoelbaar dat hij vervolgens zoveel geweld heeft toegepast en het slachtoffer heeft gedood.
Het handelen van de verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. De verdachte heeft aan een mens zijn kostbaarste bezit – het leven – ontnomen. Ook heeft de verdachte daardoor aan de nabestaanden onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Daarnaast heeft dit feit niet alleen binnen maar ook buiten de kring van de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer, grote onrust en gevoelens van verontwaardiging veroorzaakt. Tot op heden – ruim 17 jaar later – is dat alles nog steeds voelbaar. Op gekwalificeerde doodslag kan, ter effening van de schok die aan de rechtsorde en in het bijzonder aan de nabestaanden is toegebracht, niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 22 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De op te leggen straf
Bij de vaststelling van de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf laat de rechtbank vooral meewegen dat de verdachte zich te buiten is gegaan aan fors geweld jegens het slachtoffer. Het is het recht van de verdachte om te zwijgen maar dat betekent dat niet duidelijk is geworden wat er zich die ochtend in 2003 precies heeft afgespeeld. Hierdoor blijven de nabestaanden gissen naar de reden en de exacte toedracht en blijven zij in onzekerheid over wat er precies in de laatste minuten van het leven van hun dierbare is gebeurd.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het medeplegen niet bewezen acht.
Bovendien geeft de rechtbank zich er rekenschap van dat in 2003 in de regel lagere straffen werden opgelegd voor gekwalificeerde doodslag dan de straffen die vandaag de dag gebruikelijk zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam moeder slachtoffer] , de moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.327,21, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade te weten de kosten van de begrafenis van het slachtoffer in Polen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Toepasselijk recht
Het feit heeft plaatsgevonden in Nederland, terwijl de nabestaanden stellen schade te lijden in Polen. Gelet op artikel 4 lid 1 van de Verordening (EG) 864/2007 (Rome II) en het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 december 2015 (C-350/14, ECLI:EU:C:2015:802) is de rechtbank van oordeel in het onderhavige geval Nederlands recht – als het recht van het land waar de schade zich heeft voorgedaan – van toepassing is op de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling van de vordering
De vordering is door of namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 mei 2003, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.327,21, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2003 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam moeder slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag, gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregen te verzekeren
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[naam moeder slachtoffer]een bedrag van
€ 3.327,21, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2003 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 3.327,21, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2003 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[naam moeder slachtoffer];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 43 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng en W. Remijn MSc., griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1563/2003/9767, van de regiopolitie Haaglanden, Bureau Westland, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 536, hierna te noemen Dossier Anaconda) en
2.Dossier Anaconda, proces-verbaal van bevindingen, blz. 34, en proces-verbaal, blz. 275-276.
3.Dossier Anaconda, proces-verbaal, blz. 275.
4.Dossier Anaconda, pro Justitia rapport van het NFI d.d. 26 mei 2003, blz. 414.
5.Een geschrift, medicolegale expertise d.d. 28 augustus 2020.
6.Dossier Anaconda, deskundigenrapport van het NFI d.d. 18 december 2003, blz. 446.
7.Dossier Anaconda, proces-verbaal, blz. 278.
8.Dossier Anaconda, deskundigenrapport van het NFI d.d. 7 oktober 2003, blz. 435-436.
9.Forensisch dossier Kolaczek, rapport van het NFI d.d. 23 augustus 2016, blz. 12, rapport van het NFI d.d. 18 mei 2017, blz. 15, Forensisch dossier Vervolg op eerste dossier Kolaczek, rapport van het NFI d.d. 3 september 2019, blz. 18.
10.Forensisch dossier Kolaczek, rapport van het NFI d.d. 23 augustus 2016, blz. 12,
11.Dossier Kolaczek, rapport forensisch DNA-onderzoek d.d. 6 juli 2020, blz. 1450-1451.
12.Dossier Kolaczek, rapport van het NFI d.d. 5 februari 2021, blz. 1485-1486
13.Dossier Anaconda, proces-verbaal van verhoor [getuige 1 ] , blz. 73 en 74, proces-verbaal van verhoor [getuige 1 ] , blz. 173, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1 ] , blz. 138-139, proces-verbaal van verhoor [getuige 1 ] , blz. 292-293, en proces-verbaal verhoor [getuige 1 ] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris op 16 maart 2020.
14.Dossier Anaconda, proces-verbaal van verhoor [vriendin slachtoffer 1] , blz. 76-78, proces-verbaal van verhoor [vriendin slachtoffer 1] , blz. 110, proces-verbaal van verhoor [vriendin slachtoffer 1] , blz. 162, en Proces-verbaal verhoor [vriendin slachtoffer 1] , opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris op 16 maart 2020.
15.Dossier Anaconda, proces-verbaal van verhoor [naam partner slachtoffer] , blz. 87, 89 en 90, proces-verbaal van verhoor [naam partner slachtoffer] , blz. 149.
16.Dossier Kolaczek, proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , blz. 675.
17.Dossier Kolaczek, proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , blz. 696-697.
18.Proces-verbaal verhoor [getuige 12] , opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris op 22 januari 2021.