ECLI:NL:RBDHA:2021:2017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/4576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier en de gevolgen voor het gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend op basis van verblijf bij zijn partner. De Staatssecretaris heeft op 27 januari 2020 besloten om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken, omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder deze was verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een inmenging in het recht op gezinsleven van eiser, zoals beschermd onder artikel 8 van het EVRM. Echter, de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris een belangenafweging heeft gemaakt en dat deze inmenging gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt dat eiser relatief kort in Nederland heeft verbleven en dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor het uitoefenen van het gezinsleven in Marokko. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn kinderen en partner zich niet in Marokko zouden kunnen vestigen.

De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met het EVRM en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4576

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1975], van Marokkaanse nationaliteit,eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 4 december 2018. Verweerder heeft eiser in het bezit gesteld van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser had met ingang van 15 maart 2016 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij partner, [partner]”. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 15 maart 2021. Eiser en [partner] hebben samen twee dochters, [dochter 1] (geboren op
[2016]) en [dochter 2] (geboren op [2017]). Op 10 december 2018 heeft eiser gemeld dat hij niet langer op hetzelfde adres woont als [partner] en zijn kinderen. Verweerder heeft op 9 januari 2019 aangeven voornemens te zijn om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Eiser heeft op 23 januari 2019 een zienswijze uitgebracht. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft de aan eiser verleende vergunning ingetrokken, omdat hij niet meer voldeed aan de beperking waaronder deze is verleend. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning regulier geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert. Verweerder heeft eiser in het bezit gesteld van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, op basis van het zogenoemde “Chavez-Vilchez”-criterium.
3. Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte aan hem geen verblijfsvergunning regulier onder de beperking “niet-tijdelijke humanitaire gronden (artikel 8 van het EVRM)” heeft verstrekt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij gezinsleven heeft met zijn dochters. Eiser heeft in dit kader verwezen naar het arrest Berrehab. [1] Hij heeft gemeend dat bij hem sprake is van een vergelijkbare situatie als in dit arrest. Ook heeft hij aangevoerd dat het beleid dat verweerder voert met betrekking tot artikel 8 van het EVRM slechts in een werkinstructie is opgenomen en dat deze werkinstructie in strijd is met het arrest Berrehab.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser mocht intrekken, omdat eiser niet langer aan het verblijfsdoel voldeed. Tussen partijen is evenmin in geschil dat sprake is van familieleven tussen eiser en zijn kinderen en dat de intrekking van eiseres verblijfsvergunning een inmenging op zijn recht op gezinsleven met zijn kinderen vormt. In geschil is enkel de vraag of deze inmenging gerechtvaardigd is.
5. Bij de beoordeling van de vraag of de inmenging in het familieleven van eiser gerechtvaardigd is, dient verweerder een belangenafweging te maken. Verweerder dient een “fair balance” te vinden tussen de belangen van de staat (migratiecontrole, economisch welzijn) en de belangen van eiser (het voeren van familieleven in Nederland).
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.
6.1
Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat eiser geen beroep doet op de openbare kas. Dat eiser geen strafrechtelijke antecedenten heeft op basis waarvan verweerder tot intrekking van zijn verblijfsvergunning kon overgaan, heeft verweerder bij zijn afweging niet in het voordeel van eiser hoeven betrekken. Immers, van eiser mag worden verwacht dat hij zich in Nederland niet aan het plegen van dergelijke strafbare feiten schuldig maakt. Verweerder heeft verder mogen meewegen dat eiser relatief kort op basis van een verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven, te weten ongeveer zes jaar. Eiser is nu 45 jaar oud, zodat hij slechts een kort deel van zijn leven in Nederland heeft verbleven. Van eiser kan worden verwacht dat hij terug kan keren naar Marokko en dat hij zich daar zelfstandig kan handhaven.
6.2
Verweerder heeft verder in het nadeel van eiser meegewogen dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven in Marokko uit te oefenen. Zo zijn de kinderen van eiser nog erg jong. Zij hebben dus nog niet zoveel banden met Nederland en kunnen zich nog goed aanpassen aan een nieuwe situatie in Marokko. Eiser en [partner] zijn van Marokkaanse afkomst. Aangenomen mag worden dat zij bekend zijn met de cultuur en gewoontes van Marokko en dat zij dit aan de kinderen kunnen doorgeven. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn kinderen en [partner] zich niet in Marokko zouden kunnen vestigen. Eiser heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in de arresten Jeunesse en El Ghatet. [2]
7. Met betrekking tot de stelling van eiser dat zijn situatie vergelijkbaar is met de feiten en omstandigheden zoals die zich in het arrest Berrehab voordeden, overweegt de rechtbank als volgt. In de zaak Berrehab was slechts de vraag aan de orde of het familieleven in Nederland mocht worden uitgeoefend. De vraag of dat familieleven ook elders, te weten in Marokko, kon worden uitgeoefend, speelde in die zaak geen rol. Immers, de dochter en ex-partner van Berrehab beschikten niet over de Marokkaanse nationaliteit. Daarom heeft verweerder in de zaak Berrehab geen afweging gemaakt met betrekking tot de vraag of er sprake was van een objectieve belemmering om het familieleven in Marokko uit te oefenen. Dit is een wezenlijk verschil met de zaak van eiser. Om die reden kan het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat en waarom Werkinstructie 2019/15 in strijd is met de inhoud en strekking van het arrest Berrehab.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 juni 1988 (ECLI:NL:XX:1988:AD0368).
2.Arresten van het EHRM in de zaken Jeunesse tegen Nederland, 3 oktober 2014 (zaaknummer 12738/10) en El Ghatet tegen Zwitserland, 8 november 2016 (zaaknummer 56971/10).