ECLI:NL:RBDHA:2021:2017
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning regulier en de gevolgen voor het gezinsleven onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend op basis van verblijf bij zijn partner. De Staatssecretaris heeft op 27 januari 2020 besloten om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken, omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder deze was verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een inmenging in het recht op gezinsleven van eiser, zoals beschermd onder artikel 8 van het EVRM. Echter, de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris een belangenafweging heeft gemaakt en dat deze inmenging gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt dat eiser relatief kort in Nederland heeft verbleven en dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor het uitoefenen van het gezinsleven in Marokko. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn kinderen en partner zich niet in Marokko zouden kunnen vestigen.
De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met het EVRM en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.