ECLI:NL:RBDHA:2021:2016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
09/852118-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens het telen van hennepplanten voor medisch gebruik met een autistische stoornis

Op 5 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk telen van hennepplanten. De verdachte, die lijdt aan een autistische stoornis, voerde aan dat hij de hennep voor medisch gebruik kweekte, omdat reguliere medicatie niet het gewenste effect had en hij last had van bijwerkingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 30 oktober 2020 en 19 februari 2021, waarbij de officier van justitie mr. R. van Geloven en de raadsvrouw van de verdachte, mr. B.G.M.C. Peters, aanwezig waren.

De tenlastelegging betrof het telen van 17 hennepplanten in de periode van 14 december 2018 tot en met 26 maart 2019 in Katwijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de hennepplanten opzettelijk heeft geteeld en dat dit feit strafbaar is op grond van de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een medische noodzaak voor het gebruik van cannabis, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende had aangetoond dat er geen alternatieve behandelingen beschikbaar waren.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zijn eigen gekweekte cannabis noodzakelijk was voor zijn gezondheid en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit uitsloten. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 250,-, met de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852118-19
Datum uitspraak: 5 maart 2021
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1980 [geboorteplaats],
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 30 oktober 2020 (regiezitting) en 19 februari 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2018 tot en met 26 maart 2019
te Katwijk, gemeente Katwijk, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt, in elke geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een
hoeveelheid van (in totaal) 17 hennepplanten, althans een (aantal)
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van (telkens)
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de Opiumwet behorende bij lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3A van die wet;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
De bewijsmiddelen
De verdachte heeft verklaard dat hij het ten laste gelegde heeft begaan.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018335211, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek, Basisteam Katwijk, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 85).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 februari 2021;
Ik heb in Katwijk in de periode van 14 december 2018 tot en met 26 maart 2019 hennep geteeld.
Ik heb 22 planten.
2. Het proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij, opgemaakt op 27 maart 2019 (p. 8, 9);
op 14 december 2018 stelden wij een onderzoek in op het [adres 2].
Op het genoemde adres staan de volgende personen ingeschreven:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
[geboortedatum]
Geboorteplaats: Leiden in Nederland
In voorgenoemde woning werd op 26 maart 2019 binnengetreden.
Na het binnentreden zagen wij het volgende:
In de eerste slaapkamer aan de linkerkant, stonden 3 kweektenten.
Henneptent 1: in henneptent 1 stonden 12 hennepplanten van ongeveer 100 centimeter hoog, welke behoorlijk veel toppen hadden.
Henneptent 2: in henneptent 2 hingen een aantal henneptakken te drogen. Op de grond van deze henneptent lagen gedroogde hennepresten.
Henneptent 3: in henneptent 3 stonden 5 hennepplantjes en 4 potten gevuld met grond. 1 van deze hennepplanten had zichtbaar knipschade.
Buiten de henneptenten, lagen diverse hennep gerelateerde goederen, zoals; omvormers, tijdschakelaars, groeimiddelen, stekbakjes en een slakkenhuis welke de afzuiging verzorgde voor alle 3 de kweektenten.
Wij, verbalisanten, constateerden op grond van onze kennis en ervaring dat het hennepplanten waren, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur.
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 14 december 2018 tot en met 26 maart 2019
te Katwijk, gemeente Katwijk, opzettelijk heeft geteeld, bereid,
bewerkt en verwerkt een hoeveelheid hennepplanten, van telkens
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de Opiumwet behorende bij lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3A van die wet;

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
Uit de stukken die door de verdediging zijn overgelegd, waaronder een aantal vonnissen/arresten, komt een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand naar voren Er is bij de verdachte een conflict in plichten. Enerzijds is het maatschappelijk belang bij naleving van de Opiumwet en anderzijds het bestrijden van symptomen die verband houden met zijn autisme-stoornis en het behoud van kwaliteit van leven.
4.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is gebleken van de medicinale noodzaak voor het kweken van hennep ten behoeve van het gebruik van cannabis. Anderzijds heeft de verdachte onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die ertoe leiden dat zijn belang bij medicinaal gebruik van eigen gekweekte cannabis dient te prevaleren boven het maatschappelijke belang van handhaving van het wettelijke verbod op het telen van cannabis.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC7923) volgt dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval mee kunnen brengen dat op grond van de Opiumwet strafbare gedragingen niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer in het geval van een noodtoestand. Dat kan zich voordoen als de pleger van het feit bij de noodzakelijke keus uit onderling strijdige plichten en belangen de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Omdat er een bijzondere regeling van ontheffing mogelijk is, zal een beroep op noodtoestand slechts bij hoge uitzondering worden aanvaard.
Feiten en omstandigheden
Voor de beantwoording van de vraag of voor de verdachte sprake is van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden, acht de rechtbank het volgende van belang.
Uit een brief van psychiater dr. L. van Londen d.d. 15 juli 2007 blijkt dat de verdachte is gediagnostiseerd met een autistische stoornis en een depressieve stoornis. De verdachte heeft toen medicatie voorgeschreven gekregen, ingesteld op Tryptizol (150 mg dd) en Dipiperon (50 mg 2 dd ½).
In een brief van 14 oktober 2007 schrijft de psychiater dat de verdachte de behandeling heeft beëindigd, dat van de vriendin van de verdachte was vernomen dat de verdachte deze medicatie niet meer innam, en dat zijn psychische toestand weer verslechterde.
In een brief (ten behoeve van overname van de behandeling van de verdachte aan het Centrum voor Autisme) d.d. 7 juli 2008 beschrijft de psychiater dat verdachte in februari 2008 weer is teruggekeerd bij Transparant. Hij wil graag nader onderzoek. Hij is op eigen initiatief gestopt met de medicatie en zegt zich beter te voelen door de liefde van zijn honden. het beeld dat de verdachte af heeft afgezien van verdere behandelingen, omdat hij onvoldoende steun ervoer, en intensievere behandeling wenste. Hij diagnosticeert, met de DSM-IV-TR-criteria, verdachte met de stoornis van Asperger en een depressieve stoornis. De diagnose op as II is uitgesteld, wel narcistische trekken.
In haar brief van 6 juli 2018 schijft de huisarts van verdachte, [naam 1], dat verdachte in 2005 onder behandeling is geweest bij GGZ Duin en Bollenstreek, dat via psychiater Van Londen is gestart met Tryptizol en Dipiperon zonder effect in 2006. Via Centrum voor Autisme is gestart met Dipiperon, waarna de klachten erger werden. Allerlei hulpinstanties hebben zich intensief bemoeid met verdachte en verschillende medicamenteuze behandelingen zijn geprobeerd zonder effect. Alleen medicinale cannabis lijkt verlichting te bieden en het leven draaglijker te maken.
In de brief van 13 mei 2019 heeft diezelde huisarts geschreven dat de klachten die door gebruik van cannabis bij de verdachte bestreden worden zijn: moeite met sociale contacten, boosheid, agitatie en onrust. Ook zorgt cannabis voor een afname van de gestoorde frustratietolerantie.
De verdachte heeft in het verleden Triptyzol en Dipiperon gehad. Uiteindelijk is hij hiermee gestopt wegens geen gewenst effect had op de symptomen. Er zijn nog andere therapiemogelijkheden aangeboden.
De huisarts schrijft dat er nog andere therapeutische opties zijn, maar naar haar mening kan zij dat als huisarts niet in gang zetten. De casuïstiek hoort thuis in de tweede lijn. Daarom kan zij niet de vraag beantwoorden wat de gezondheidsrisico’s vormen bij het opstarten van andere medicatie. Ze is niet thuis in deze psychofarmaca. Verdachte zou nog verwezen kunnen worden naar De Waag in Leiden.
In de op schrift gestelde verklaring d.d. 4 februari 2021 schrijft de huisarts dat de verdachte de laatste tijd psychisch stabiel functioneert. Er is echter nog wel sprake van een medische noodzaak tot het gebruik van medische cannabis, aldus de huisarts. Met het gebruik van vijf gram eigen gekweekte cannabis per dag kan de verdachte goed functioneren doordat hij zijn psychische klachten onder controle heeft. De verdachte is, sinds zijn vaste gebruik van zijn eigen gekweekte medicinale cannabis, beter in staat om rustig te communiceren en lijdt niet onder zijn autisme. In het verleden zijn alle alternatieven zoals verscheidene therapieën en medicatie geprobeerd. Verder beschrijft ze dat de psychofarmaca bijwerking gaven, waardoor verdachte ook veel vervlakte en dat een kind een ouder met een levende mimiek nodig heeft. Als bepaalde medicatie dat beïnvloedt, dan kan dat een negatief effect hebben op een kind. Verdachte is met medicinale cannabis levendig genoeg en dat er een prima ouder-kindinteractie is wordt teruggezien in het feit dat het oudste kind geen huilbaby was. Bij eventuele onrust of psychische problemen bij een ouder zie je dat terug bij een klein kind in de vorm van bijvoorbeeld ondraaglijk huilen, aldus de huisarts.
In de brief van 14 december 2018 ‘Melding/aangifte bezit meer dan 5 cannabisplanten voor medisch gebruik’ schrijft hij dat hij op zijn 15e begonnen is met cannabis. Medicinale cannabis hem helpt het aantal prikkels die hij moet verwerken te verminderen, en zorgt voor rust in zijn hoofd om te kunnen functioneren in de maatschappij. Medicatie die door psychiaters is voorgeschreven, geeft hem te veel bijwerkingen. Die bijwerkingen ervaart de verdachte niet met het gebruik van medisch cannabis. Dankzij het gebruik van cannabis heeft de verdachte weer zin in het leven. De verdachte stelt dat hij genoodzaakt is zijn eigen medicinale cannabis te kweken omdat de vijf soorten van het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) en wiet uit de coffeeshop niet werken voor hem.
De verdachte stelt alle soorten cannabis, legaal geproduceerd door [naam 2] en de coffeeshop, te hebben geprobeerd. De werking hiervan past niet bij zijn behoefte, de kwaliteit van cannabis verkocht door de coffeeshop is verschillend, en de kosten daarvan zijn te hoog om in zijn gebruik te kunnen voorzien.
Verdachte wordt op 22 mei 2019 gehoord door de politie. Hij beschrijft zijn situatie en zegt dat hij is uitbehandeld bij de GGZ en bij het Autisme spectrum centrum en dat hij is weggestuurd bij de acute dagopvang bij [naam opvang]. De dagbesteding is van 13:00 tot 15:00 uur en verdachte heeft behoefte aan een echte dagopvang, waar hi in de ochtend al naar toe kan. Bij het Autisme spectrum Centrum is hij klaar. Daar is een verziekte werksfeer. Hij heeft de vrouw daar succes gewenst met haar 5 stappenplan. Dat plan werkt niet in het leven. Hij heeft anti-depressiva gehad. Daar kwam hij van aan, hij functioneerde niet en kwam voor het eerst met justitie in aanraking.
Acht à negen jaar (voor het verhoor) is hij begonnen met wiet. Zijn vriendin zei dat de rauwe randjes eraf gingen. Hij was socialer en had meer geduld. Het begon met wiet die de huisarts voorschreef. Die werkte niet, want had niet het gewenste effect. Hij werd er duf van. De wiet uit de coffeeshop was sterker, maar de coffeeshop heeft geen schone wiet. Daarom wil hij zelf kweken. Hij gebruikt soms 5 soms wel 10 gram om te kunnen functioneren.
Hij staat alleen onder medisch toezicht van zijn huisarts. Op de vraag hoe de huisarts controleert of hetgeen verdachte als ‘medicatie’ neemt goed is, antwoordt verdachte dat zij zegt dat als ze hem vaak ziet het slecht gaat. En als ze hem niet ziet gaat het goed. Hij komt er nooit. Dus gaat het goed, aldus verdachte. Sinds een jaar of zes kweekt hij thuis. Het is begonnen met vijf planten.
Beoordeling
Op grond van de stukken, waaronder de brieven van de psychiater, neemt de rechtbank aan dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis/de stoornis van Asperger. Ook neemt de rechtbank op basis van de stukken en zijn verklaring aan dat verdachte in dat verband in elk geval enig baat heeft bij het gebruik van cannabis.
Dit betekent echter niet zonder meer dat het de verdachte moet worden toegestaan om in strijd met de wet zelf hennepplanten te telen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er, naast het gebruik van zelf gekweekte cannabis, andere behandelmethoden zijn die tot verlichting van de door de verdachte ervaren klachten als gevolg van zijn stoornis kunnen leiden.
Uit de stukken in het dossier is niet gebleken dat de mogelijke reguliere behandelmogelijkheden op duurzame wijze door de verdachte zijn benut. Behandelingen die hebben plaatsgevonden zijn telkens op initiatief van de verdachte stopgezet, en er zijn nog behandelmethoden die niet door de verdachte zijn aangegaan. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is uitgesloten dat er nog redelijke behandelmogelijkheden van de autismespectrumstoornis voorhanden zijn, in plaats van het gebruik van de zelf gekweekte cannabis. Dat de huisarts de therapeutische opties niet in gang kan zetten en concludeert dat deze casuïstiek in de tweede lijn hoort, leidt niet tot het oordeel dat er geen behandelmogelijkheden zijn. Ook is onduidelijk in hoeverre de gebruikte behandelmethoden inderdaad niet werkten. Opvallend is dat de psychiater rapporteert dat na het staken van de psychofarmaca (volgens de vriendin van verdachte) de psychische toestand weer verslechterde. Dat de medicijnen geen effect hadden, zoals de huisarts schrijft, is daar niet mee te rijmen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van
deze stukkenniet kan worden vastgesteld dat sprake is van een medische noodzaak voor het gebruik van eigen gekweekte cannabis.
Ook de opmerking van de huisarts dat “er sprake is van medische noodzaak tot het gebruik van medische cannabis” is daarvoor onvoldoende. Onduidelijk is op welke waarnemingen de huisarts haar opmerking baseert, nu verdachte zelf verklaart dat hij nooit bij de huisarts komt. Wel beschrijft ze in de verklaring 4 februari 2021 positief effect en legt ze een verband tussen het cannabisgebruik van verdachte en het welzijn van zijn kind. Bestwil en enige baat zijn echter onvoldoende onderbouwing van de conclusie van medische noodzaak.
Evenmin is de omstandigheid dat de ene therapie of behandeling beter bevalt of minder bijwerkingen heeft dan de andere voldoende om die ene medisch noodzakelijk te achten en de andere als ongeschikt te beschouwen.
De verdachte heeft verder gesteld dat enkel zijn eigen gekweekte cannabis past bij zijn behoeften. De verdachte heeft niet nader onderbouwd waarom dat het geval is, oftewel wat het verschil in samenstelling is tussen zijn eigen gekweekte cannabis enerzijds en de medicinale cannabis van het BMC en cannabis uit de coffeeshop anderzijds. Uit de stukken blijkt in het geheel niet dat is onderzocht dat de door de verdachte eigen geteelde cannabis een (compleet) andere samenstelling van werkzame stoffen heeft dan de medicinale cannabis of de cannabis uit de coffeeshop. Onvoldoende is aannemelijk geworden dat de legaal verkrijgbare soorten medicinale cannabis, of de in de coffeeshop verkrijgbare varianten, de verdachte niet of onvoldoende verlichting van zijn klachten veroorzaakt door zijn stoornis kunnen bieden.
Daarbij komt dat de verdachte in zijn verhoor heeft verklaard dat hij acht à negen jaar geleden is begonnen met cannabis en dat de rauwe randjes eraf gingen en dat hij socialer werd. De voorgeschreven cannabis was niet zonder effect, concludeert de rechtbank. Het maakte verdachte echter ook duf en misselijk. Evenmin blijkt dat de cannabis uit de coffeeshop zonder effect was, maar die was niet ‘schoon’. In de verklaring van 14 december 2018 schrijft hij dat de cannabis uit de coffeeshop van kwaliteit te verschillend is. De enkele verklaring van verdachte dat hij ‘schone wiet’ nodig heeft of de wisselende kwaliteit is onvoldoende om te oordelen dat de coffeeshopcannabis onvoldoende verlichting zou bieden.
Dit leidt tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte alleen baat heeft bij zijn eigen geteelde cannabissoort. Er is hierin ook niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die de strafbare gedraging op grond van de Opiumwet kunnen rechtvaardigen. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat voor uitzonderlijke omstandigheden niet voldoende is dat de ene variant beter bevalt of minder bijwerkingen heeft dan de andere. De overtuiging van verdachte dat cannabis en in het bijzonder zijn eigen gekweekte cannabis de enige optie is, is daarvoor onvoldoende.
De verdachte heeft verder gesteld dat hij de medicinale cannabis uit de coffeeshop niet kan betalen, omdat hij hiervoor over te weinig inkomsten beschikt en dat verzekeraars de medicinale cannabis niet vergoeden (verklaring 14 december 2018). Naar het oordeel van de rechtbank kan de gestelde financiële noodzaak van de verdachte om zelf eigen cannabis te kweken geen grond opleveren voor een geslaagd beroep op overmacht.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een zodanige uitzonderlijke situatie dat een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand kan worden gehonoreerd. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat het bewezen verklaarde strafbaar is.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en waaronder dit aan het licht is gekomen, geen straf of maatregel zal worden opgelegd aan de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De rechtbank houdt rekening met de relatief geringe hoeveelheid planten die is aangetroffen in de kwekerij, met het feit dat geen sprake is van het aftappen van stroom, of een andere gevaar zettende situatie, en dat de hennep werd gekweekt voor eigen gebruik.
Gelet op de omstandigheid dat, zoals de rechtbank onder 4.3 heeft overwogen, de noodzaak van het telen van eigen hennep niet aannemelijk is geworden, zijn er naar het oordeel van de rechtbank ook geen termen aanwezig de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Ook anderszins heeft de rechtbank geen termen gezien daartoe over te gaan.
De rechtbank acht een voorwaardelijke geldboete passend en geboden, met name om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst op soortgelijke wijze te handelen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
De voorschriften uit de Opiumwet en artikel 14a Sr. zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden, de overige zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.8 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 250,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
5 dagen;
bepaalt dat die geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Konings, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2021.