ECLI:NL:RBDHA:2021:20

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
09/767314-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van echtgenote in verduisteringszaak van kerkgenootschap

In de zaak van de echtgenote van een man die grootschalig geld heeft verduisterd van de Doopsgezinde Gemeente, heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2021 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1961, werd vrijgesproken van medeplichtigheid aan de verduistering. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 4 december 2019, 15 december 2020 en 22 december 2020. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan diefstal met een valse sleutel en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen (voorwaardelijk) opzet op de verduistering of diefstal aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als penningmeester van het kerkgenootschap, niet op de hoogte was van de verduisteringen door haar echtgenoot, die als voormalig penningmeester toegang had tot de bankrekeningen. De verdachte had verklaard dat zij vol vertrouwen was in haar echtgenoot en dat zij geen verdachte geldstromen had opgemerkt. De rechtbank concludeerde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzet had op de diefstal of verduistering, en sprak haar vrij. De benadeelde partij, het kerkgenootschap, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767314-14
Datum uitspraak: 5 januari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 4 december 2019 (regie), 15 december 2020 (inhoudelijk) en 22 december 2020 (sluiting).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
[naam medeverdachte] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013 te Voorburg (gemeente Leidschendam-Voorburg) en/of 's-Gravenhage en/of elders in Nederland (telkens)
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) van (totaal) EUR 149.994,42, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [naam kerkgenootschap] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of voornoemde [naam medeverdachte] , zulks na de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder haar/hun bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel
en/of
opzettelijk een of meer geldbedrag(en) van (totaal) EUR 149.994,42, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [naam kerkgenootschap] , althans een ander of anderen dan verdachte en/of voornoemde [naam medeverdachte] , en dat hij anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester en derhalve (al dan niet) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep en/of tegen geldelijke vergoeding en/of als beheerder van een stichting onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
immers heeft die [naam medeverdachte] met één of meer pinpas(sen) en/of creditcard(s) welke pinpas(sen) en/of creditcard(s) hij als (voormalig) penningmeester tot zijn beschikking had
van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] en/of de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2]
(telkens) een of meer geldbedrag(en) (ten eigen bate) contant opgenomen en/of betalingen verricht
bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013 te Voorburg (gemeente Leidschendam-Voorburg) en/of 's-Gravenhage en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
- toe te laten dat [naam medeverdachte] over een of meer pinpas(sen) en/of creditcard(s) beschikte en/of bleef beschikken van [naam kerkgenootschap] (terwijl hij geen functie meer bekleedde) en/of
- een passieve houding aan te nemen ten aanzien van betalingen en/of (contante) opnames die [naam medeverdachte] van voornoemde bankrekeningen deed en/of
- toe te laten, althans niet te verhinderen dat [naam medeverdachte] betalingen en/of (contante) opnames van voornoemde bankrekeningen deed en/of
- niet in te grijpen toen [naam medeverdachte] betalingen en/of contante opnames deed,
terwijl zij, verdachte, uit hoofde van haar functie als penningmeester van [naam kerkgenootschap] verantwoordelijk was voor de financiën en/of (aldus) gehouden was die [naam medeverdachte] te beletten over een of meer pinpas(sen) en/of creditcard(s) te beschikken en/of betalingen en/of opnames te doen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan diefstal met een valse sleutel tot een bedrag van € 64.692,62. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken, omdat (voorwaardelijk) opzet op de verduistering of diefstal ontbreekt. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank; inleiding
Het [naam kerkgenootschap] is gevestigd in Den Haag en is een kerkgenootschap met bijbehorende activiteiten. [naam kerkgenootschap] is eigenaar van een kerkgebouw aan de [straatnaam] te Den Haag. Het bestuur van [naam kerkgenootschap] wordt gevormd door de kerkenraad. De verdachte was van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013, na het aftreden als penningmeester van medeverdachte en echtgenoot [naam medeverdachte] , penningmeester van [naam kerkgenootschap] .
Aan [naam kerkgenootschap] waren twee bankrekeningnummers verbonden, [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] . De eerste bankrekening werd voornamelijk gebruikt voor internetbankieren en de tweede bankrekening werd gebruikt om inkomsten op te ontvangen. Incidenteel werden er betalingen mee verricht. Uit de door [naam kerkgenootschap] aangeleverde informatie omtrent de gebruikers van de voor de bankrekening van [bankrekeningnummer 1] afgegeven bankpassen blijkt dat zowel de verdachte als [naam medeverdachte] tijdens het penningmeesterschap van de verdachte in het bezit waren van een bankpas.
Nadat onder andere de kerkenraad van [naam kerkgenootschap] op 28 mei 2013 heeft besloten een onderzoek in te stellen naar door hen geconstateerde grootschalige uitgaven door [naam medeverdachte] , is de verdachte tijdens de Algemene Ledenvergadering van 25 juni 2013 met ingang van 1 juli 2013 afgetreden.
Na overdracht van de financiën aan de nieuwe (waarnemend) penningmeester van [naam kerkgenootschap] kwam aan het licht dat binnen [naam kerkgenootschap] geldbedragen zouden zijn gestolen of verduisterd in de vorm van (onder meer) kasopnames en pinbetalingen van privé-uitgaven in de periode dat de verdachte penningmeester van [naam kerkgenootschap] was. Volgens [naam kerkgenootschap] heeft de verdachte ten onrechte toegestaan dat [naam medeverdachte] een bankpas van [naam kerkgenootschap] in bezit had en gebruikte, hoewel hij geen penningmeester meer was, noch een andere functie binnen [naam kerkgenootschap] vervulde op grond waarvan hij over een bankpas van [naam kerkgenootschap] kon beschikken.
[naam medeverdachte] heeft bekend dat hij geldbedragen van [naam kerkgenootschap] heeft aangewend voor privé-uitgaven in de periode dat de verdachte penningmeester van [naam kerkgenootschap] was. Hij heeft daarnaast verklaard dat de verdachte daar niets vanaf wist.
De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat [naam medeverdachte] ook een bankpas tot zijn beschikking had, maar dat hiervoor toestemming was gegeven door [naam kerkgenootschap] . Zij ontkent echter geweten te hebben dat [naam medeverdachte] tijdens haar penningmeesterschap geldbedragen van [naam kerkgenootschap] gebruikte voor privé-uitgaven.
3.4
Vrijspraak
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte medeplichtig is aan de diefstal c.q. verduistering door [naam medeverdachte] in de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013 en overweegt ter zake als volgt.
Juridisch kader
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet telkens was gericht op het behulpzaam zijn of op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Dit is het zogenaamde vereiste van ‘dubbel opzet’. Daarbij geldt dat het opzet van de medeplichtige niet gericht hoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
In de onderhavige strafzaak moet de rechtbank dus beoordelen of de verdachte opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de diefstal c.q. verduistering van de geldbedragen door [naam medeverdachte] en zo ja, of de verdachte door [naam medeverdachte] te laten beschikken over de bankpas en daarmee – kort gezegd – zijn gang te laten gaan daartoe heeft bijgedragen in de zin van medeplichtigheid.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte] na jaren zijn functie als penningmeester van [naam kerkgenootschap] – en daarmee automatisch van [naam stichting 1] – wilde overdragen. Het lukte [naam kerkgenootschap] echter niet een opvolger te vinden. Omdat de verdachte al zijdelings betrokken was bij [naam kerkgenootschap] , is aan haar gevraagd of zij de functie van penningmeester wilde overnemen. Dit heeft de verdachte per 1 januari 2010 gedaan. De verdachte heeft toen aangegeven dat ze maar een deel wilde overnemen omdat ze er niet teveel tijd aan kwijt wilde zijn. Dit heeft erin geresulteerd dat de verdachte alleen penningmeester werd van [naam kerkgenootschap] en niet van [naam stichting 1] . De verdachte heeft voorts verklaard dat [naam medeverdachte] nog wel is aangebleven als boekhouder, omdat zij zichzelf niet kundig genoeg vond om het alleen te doen. Zij heeft weliswaar in de kredietverlening gewerkt en kan balansen lezen, maar heeft geen fiscale of boekhoudkundige opleiding gevolgd. Dat [naam medeverdachte] haar hielp, was bekend bij de secretaris van [naam kerkgenootschap] ( [naam 1] ) en bij een lid van [naam kerkgenootschap] ( [naam 2] ). Zij hebben in een e-mail aan [naam kerkgenootschap] bevestigd dat er is gesproken over het feit dat het gemakkelijk was dat de verdachte snel kon terugvallen op de kennis van [naam medeverdachte] met betrekking tot zijn vroegere penningmeesterschap.
De verdachte heeft voorts verklaard dat zij – in haar hoedanigheid van penningmeester – [naam medeverdachte] de beschikking liet hebben over een bankpas van [naam kerkgenootschap] . Ze wilde dat hij als boekhouder meekeek en haar ondersteunde. [naam kerkgenootschap] was hiervan op de hoogte en heeft hiervoor ook toestemming gegeven. De onttrekkingen en betalingen door [naam medeverdachte] zijn haar niet opgevallen. Bovendien had zij het volste vertrouwen in [naam medeverdachte] , juist omdat hij haar echtgenoot was en er in het verleden nooit iets is gebeurd op basis waarvan zij hem had moeten wantrouwen. Zij heeft haar best gedaan om haar taak van penningmeester zo goed mogelijk te vervullen en daar zelfs specialistische hulp voor gevraagd. Zij heeft ook niet gemerkt dat er privé meer te besteden was dan anders, omdat [naam medeverdachte] tijdens hun huwelijk altijd al over een behoorlijk vermogen beschikte en het gezin altijd genoeg te besteden had. Bovendien deed [naam medeverdachte] de financiën thuis en waren zij buiten gemeenschap van goederen getrouwd. Als zij had geweten wat [naam medeverdachte] deed had ze daar zeker wat aan gedaan. Als de verdachte vragen stelde aan [naam medeverdachte] over bepaalde posten, dan had hij altijd een plausibele verklaring, aldus de verdachte. Er zijn nooit zogenoemde ‘rode vlaggen’ opgedoken. Het feit dat het geld heen en weer ging tussen rechtspersonen was voor de verdachte ook geen rode vlag. Formeel was er geen financiële overlap tussen de rechtspersonen, maar informeel wel. De verdachte verwijt zichzelf dat ze wellicht te lichtvaardig is geweest, maar ze heeft altijd vertrouwd op de kunde en integriteit van haar man.
De verklaring van [naam medeverdachte]
heeft in de civiele procedure verklaard dat het hem het meest dwars zat dat hij gedurende al die jaren met niemand over de onttrekkingen heeft kunnen praten, dat hij de privé-onttrekkingen volledig zelf en zonder medeweten van verdachte heeft gedaan en dat hij het als een soort spel is gaan zien. Het feit dat het zichtbare transacties waren, terwijl het tegelijkertijd niemand opviel, intrigeerde hem.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de gang van zaken aannemelijk is en dat de juistheid daarvan op grond van het dossier niet valt uit te sluiten. Voor de verklaring dat de verdachte het volste vertrouwen had in haar echtgenoot en dat haar geen vreemde geldstromen zijn opgevallen, vindt de rechtbank steun in de verklaring van [naam medeverdachte] en in het feit dat er volgens de aangifte pas in 2012 twijfels ontstonden met betrekking tot de door [naam medeverdachte] gedane uitgaven en dat de penningmeester van [naam stichting 2] – een aan de [naam kerkgenootschap] en [naam stichting 1] gelieerde stichting – ook nooit vraagtekens heeft gezet bij de geldstromen waarvoor [naam medeverdachte] verantwoordelijk was. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit een e-mail van 23 februari 2010 afkomstig van de [naam bank] , gericht aan de verdachte en [naam medeverdachte] , blijkt dat [naam medeverdachte] in zijn hoedanigheid van boekhouder toegang zou krijgen tot internetbankieren en dat een bankpas zou worden gegeven aan [naam medeverdachte] na ontvangst van de handtekeningenkaart. [naam medeverdachte] heeft vervolgens ook een bankpas ontvangen. Hieruit leidt de rechtbank af dat dat [naam kerkgenootschap] akkoord moet zijn gegaan met deze handelwijze.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte wist van en dus opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de door [naam medeverdachte] in de tenlastegelegde periode gepleegde diefstal of verduistering. Aan het vereiste van ‘dubbel opzet’ is om die reden dus al niet voldaan, zodat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij

[naam kerkgenootschap] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 184.782,55, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter terechtzitting is de vordering namens [naam kerkgenootschap] nader toegelicht. Daarbij is verklaard dat de vordering is ingediend met het oog op de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel opdat de incasso door de Staat wordt overgenomen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van de Wetering, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 januari 2021.