ECLI:NL:RBDHA:2021:1941
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag is door verweerder niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij wordt overgedragen aan Italië totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van de ingediende stukken. Eiser heeft aangevoerd dat hij bescherming had moeten kunnen vragen van de Italiaanse autoriteiten, maar dat hij niet in staat was om bewijs van mishandeling door de politie te overleggen. Hij heeft echter wel rapporten van Amnesty International en nieuwsberichten ingediend ter ondersteuning van zijn claims. Eiser stelt dat hij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en dat er geen individuele waarborgen zijn verkregen voor zijn overdracht aan Italië.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn specifieke geval niet zou mogen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij niet adequaat behandeld zal worden in Italië. Het beroep van eiser wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.