ECLI:NL:RBDHA:2021:1937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
09/767336-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toevoeging van Encrochat data aan het dossier in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021, heeft de verdediging verzocht om het Openbaar Ministerie opdracht te geven gegevens over het bewaren en gebruiken van Encrochat data aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat zij onvoldoende aanleiding zag om deze gegevens in het kader van de strafzaak te betrekken. De rechtbank merkte op dat het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie prematuur was, aangezien de zaak nog niet feitelijk en juridisch voldoende uitgekristalliseerd was. De rechtbank benadrukte dat de feiten eerst behandeld moeten worden voordat er vragen aan het Hof kunnen worden gesteld.

Tijdens de zitting waren verschillende partijen aanwezig, waaronder de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie. De verdediging voerde aan dat de Encrochat data cruciaal was voor de zaak, maar de officier van justitie betwistte dit en stelde dat de rechtbank niet verantwoordelijk was voor een algemeen onderzoek naar de rechtmatigheid van de wetgeving. De rechtbank besloot uiteindelijk dat er onvoldoende aanleiding was om het Openbaar Ministerie te verzoeken de vragen van de verdediging te beantwoorden en dat de inhoudelijke behandeling van de zaak op 18 en 19 mei 2021 zou plaatsvinden. De rechtbank wees ook het verzoek om voorlopige hechtenis op te heffen af, omdat de redenen voor de hechtenis nog steeds aanwezig waren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767336-20

Proces-verbaal van de terechtzitting

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank op 22 februari 2021.
Tegenwoordig:
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. A.J. van der Ven, rechter,
mr. W. Bos, officier van justitie,
en mr. F. Westhoek, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

[geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
[adres],
Thans gedetineerd te P.I. Nieuwegein.
Als raadsman van de verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. E.M.J. Thomas.
Tevens is ter terechtzitting verschenen mr. M.P. de Klerk, raadsman van de [benadeelde].
De voorzitter deelt mede dat de rechtbank vandaag in een andere samenstelling zitting houdt dan op de terechtzitting van 8 december 2020, toen het onderzoek van de zaak werd geschorst. De rechtbank hervat het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich op het tijdstip van die schorsing bevond. De officier van justitie en de verdachte en zijn raadsman hebben medegedeeld daarmee in te stemmen
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Deze strafzaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de [medeverdachte 1] (parketnummer 09/767114-20) en [medeverdachte 2] (parketnummer 09/767115-20).
De raadsman merkt op dat hij tijdens de vorige pro forma zitting heeft aangegeven mogelijk een verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen zou doen, maar dat hij dit moet richten aan de kamer die uiteindelijk bij de inhoudelijke behandeling over de zaak zal beslissen. De voorzitter geeft desgevraagd aan dat bij de inhoudelijke behandeling dezelfde rechters zullen zitten zodat de raadsman zijn verzoek aan de rechtbank kan richten.
De raadsman voert het woord overeenkomstig zijn pleitnota, welke hij aan de voorzitter overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. In aanvulling op zijn pleitnota brengt de raadsman het volgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Het verzoek tot schriftelijke rondes, zoals eerder per e-mail gedaan trek ik in. Ik zal vandaag een verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen doen, maar eerst een verzoek doen tot verstrekking van stukken door het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik verzoek u notitie te nemen van de brief van 19 februari 2021 die het Openbaar Ministerie in reactie op het schriftelijke verzoek van de raadsman heeft ingediend.
De verdediging maakt een fundamentele denkfout. Het belangrijkste argument voor de verdediging dat richtlijn 2002/58 wel van toepassing is op strafzaken is het beroep op het Minsterio Fiscal arrest. De verdediging zegt dat daar wel degelijk wordt getoetst aan de richtlijn in een strafzaak, zodat deze richtlijn van toepassing is op strafzaken. Dat getuigt van een onjuiste lezing van dat arrest. Artikel 1 lid 3 van richtlijn 2002/58 zegt al dat de richtlijn niet van toepassing is op strafrechtelijk terrein. In artikel 5 wordt vervolgens gezegd dat lidstaten via wetgeving het vertrouwelijk karakter van openbare elektronische communicatie moeten garanderen. In artikel 15 van de richtlijn wordt vervolgens aangegeven dat lidstaten maatregelen kunnen treffen om artikel 5 te beperken. Dat is ook logisch, anders zou er nooit telefoongesprekken mogen worden afgetapt. Die communicatie is dus niet altijd vertrouwelijk. Dat is wat het Hof bedoelt als ze zeggen dat de richtlijn van toepassing is op de wetgeving van een staat. Waar het om gaat is dat artikel 15 een basis biedt voor wetgeving om voor strafrechtelijke vervolging een uitzondering te maken op artikel 5. Artikel 15 maakt niet dat de richtlijn van toepassing is op concrete strafzaken. Dat blijkt al uit de tekst van de artikelen 5 en 15 die spreken over wetgeving. Het gaat puur over wet- en regelgeving en niet over concrete strafzaken. Het Hof zegt bevoegd te zijn te oordelen, maar zij oordelen dan niet over de strafzaak maar over de regelgeving en de vraag of die past in de systematiek van artikel 5 en 15. In Ministerio Fiscal (r.o. 35) staat dat artikel 15 van toepassing is omdat het gaat om wettelijke maatregelen. In overweging 38 is vervolgens te lezen dat de betrokken regeling activiteiten regelt van aanbieders van diensten. Het valt dus binnen de werkingssfeer van het Unierecht omdat het gaat over een regeling die activiteiten van aanbieders regelt. Op geen enkele wijze wordt een concrete strafzaak hier getoetst aan 2002/58. Het Hof heeft het over wetgeving op het gebied van strafzaken, dat valt natuurlijk binnen de werkingssfeer van het Unierecht. De verdediging maakt echter de denkfout dat concrete strafzaken binnen de richtlijn vallen. Als dat zo was, dan was artikel 1 lid 3 van de richtlijn er niet. Als uw rechtbank meegaat in de visie van de verdediging, dan heeft artikel 1 lid 3 van de richtlijn geen doel meer. Daarom hebben de rechtbanken Rotterdam en Amsterdam dan ook anders besloten.
Ten aanzien van de verzoeken van de verdediging wil ik de rechtbank verzoeken deze af te wijzen. Het is de taak van de rechtbank om na discussie antwoord te geven op vragen van de artikel 348 en 350 Sv. De vragen van de verdediging zien op een algemeen onderzoek naar de vraag hoe er wordt omgegaan met de interceptie in Frankrijk en de wijze van overdracht van gegevens. De verdediging wil onderzoeken hoe de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en Wet politiegegevens worden toegepast in onderzoek 26Lemont. Er zijn gegevens verstrekt uit het onderzoek 26Lemont en ze vragen nu aan de rechtbank om te onderzoeken hoe de wijze van gebruik en bewaring past in de wet politiegegevens. Het is een vraag die nog verder verwijderd ligt van de eventuele onrechtmatige verkrijging van de gegevens in Frankrijk. Daar hebben de rechtbanken Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zich al over uitgelaten. De verdediging wil een algemeen onderzoek naar de vraag of de handelswijze over de bewaring verstrekking en gebruik van de set aan gegevens van 26Lemont past bij de Wet politiegegevens. Dat is niet de taak van een rechtbank in het kader van de artikel 348 en 350 Sv. Er is een grote set gegevens door Frankrijk aan Nederland overgedragen. We mogen op grond van het vertrouwensbeginsel uitgaan van de juistheid daarvan. Er heeft zelfs nog een toetsing plaatsgevonden door de Rotterdamse rechter-commissaris. We hebben geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bewijsvergaring. Er is niets dat er op duidt dat er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. Er is door de verdediging nog geen begin van aannemelijkheid naar voren gebracht dat er onregelmatigheden of fouten hebben plaatsgevonden in dit proces. En zelfs dan: wat zijn de gevolgen dan voor een strafzaak? Op grond van het vertrouwensbeginsel mogen wij er vanuit gaan dat de gegevens rechtmatig zijn vergaard en daarna rechtmatig aan Nederland zijn verstrekt. De bewaring van die gegevens is irrelevant voor de onderliggende strafzaak, want er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden en eenvoudigweg verzet de zogeheten Schutznorm zich hiertegen. Bij de verstrekking van de specifieke Encrochatdata aan het onderzoek 26Lemont is er een link gelegd naar dit onderzoek. Dit betreffen gegevens die als bijvangst gelden uit onderzoek 26Lemont en die gegevens zijn via een machtiging ex artikel 126dd Sv verstrekt. Die data zijn relevant en zijn met toestemming van 26Lemont overgedragen. De verdediging trekt een enorm rookgordijn op, maar ik verzoek u de zaken te scheiden. Het gaat niet om wetgeving hier, het gaat om een concrete strafzaak. Het is niet aan de rechtbank om een algemeen onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van wetgeving.
De raadsman voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
De officier van justitie zegt dat u een concrete strafzaak moet beoordelen en niet moet kijken naar de regelgeving. Ik dacht toch echt dat u ook over de rechtmatigheid van het bewijs moet oordelen. De Encrochatgesprekken zijn binnen Europa al veel aan de orde gekomen, maar er is nog niet veel over beslist. In Nederland is er bijna geen rechter die durft te zeggen dat het Encrochat verhaal niet klopt. Als de rechterlijke macht niet oplet laat zij zich marginaliseren. Nederland ligt inmiddels met uitspraken in de zaken [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4] onder de loep bij het EHRM.
Het gaat niet om Tele2 die om informatie is gevraagd. Nee, het systeem van Encrochat is in zijn geheel gewoon overgenomen van Encrochat. Er gelden allerlei privacy regelingen waar het Hof van Justitie meermalen over heeft gesproken en dan mogen wij niet toetsen of Frankrijk (ook wel in samenwerking met Nederland waarschijnlijk) zo maar een entiteit mag hacken? De officier heeft het alleen over Ministerio Fiscal, terwijl er meerdere arresten zijn. Wil je de uitspraak in Ministerio Fiscal kunnen begrijpen, dan moet je ook de eerste uitspraken kennen. Die uitspraken moet je in samenhang bezien.
De officier had het over het vertrouwensbeginsel. Op zijn minst genomen is de schijn gewekt dat justitiële entiteiten er niet vies van zijn het via een ander land te spelen. De officier doet alsof wij op kruistocht zijn om de Nederlandse Staat te beoordelen, dat klopt niet, maar wel in de zaak van mijn cliënt. Hij komt pas naar voren in dit dossier door de Encrochatdata. Het ligt wel degelijk op uw terrein om te bezien of het allemaal rechtmatig is geschiedt in de zaak van mijn cliënt. Dit verweer wordt momenteel in tientallen zaken aangebracht. De uitspraken van de rechtbanken Amsterdam, Rotterdam en Den Haag werden niet onderbouwd op deze wijze. Maar onze vraag is: leg het eens uit. Waar bestaat die toetsing uit?
De stukken die ik op 5 februari jl. heb ingediend en mijn pleitnota van heden moet u goed tot zich nemen en u moet het Openbaar Ministerie in ieder geval ter verantwoording roepen over de vraag wat er in Nederland is gedaan ter controle van de waarborg uit de Wet politiegegevens. Er is een heel algemeen sleutelwoord gebruikt in de Encrochatdata waaruit mijn cliënt vervolgens naar voren kwam, maar er moet eerst iets concreets zijn om te zoeken in het verhaal. De rechter-commissaris in Rotterdam heeft bij lange na niet nagedacht over de verweren die zouden komen.
De officier van justitie voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik verzoek u notitie te nemen van de brief van het Landelijk Parket waarin verantwoordelijk wordt afgelegd rondom de Encrochatberichten. Ik heb niets gehoord over een concrete vraag welke handeling in kader van Finland wel of niet past bij de Wet politiegegevens.
De rechtbank trekt zich terug in raadkamer voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter mede dat de rechtbank op dit moment te weinig aanleiding ziet om het Openbaar Ministerie opdracht te geven om de vragen zoals verwoord door de raadsman te beantwoorden. Er is een serie vragen gesteld die op zichzelf legitiem kunnen zijn, maar in het kader van deze strafzaak onvoldoende aanleiding geven om zo’n ver strekkende en tamelijk algemene opdracht te geven. De voorzitter merkt hierbij op dat dit de huidige stand van het geding is, maar dat de rechtbank hier op enig moment een andere opvatting over kan krijgen. In een uitvoerige brief van het Landelijk Parket wordt uitgelegd hoe het een en ander is gegaan rondom de Encrochatdata. Daar komt bij dat er vrij snel na ontvangst van de Encrochatgegevens door Nederland een rechterlijke toets heeft plaatsgevonden door de rechter-commissaris in Rotterdam.
Voor wat betreft de prejudiciële vragen zelf wijst de rechtbank op wat het Hof van Justitie zelf zegt over het stellen van prejudiciële vragen, namelijk dat de zaak bij de nationale rechter feitelijk en juridisch voldoende uitgekristalliseerd moet zijn. De feiten moeten doorlopen zijn en de juridische context moet zijn besproken alvorens de rechtbank tot vragen aan het Hof zou kunnen komen. Daarom acht de rechtbank het op dit moment, voor een eerstelijns rechter vragen stellen aan het Hof, zelfs voordat de feiten ter zitting zijn behandeld, prematuur. De rechtbank zal dan ook geen regiezitting gelasten. Dat betekent dat er zo spoedig mogelijk zal worden voortgegaan met de strafzaak en dat de zaak op 18 en 19 mei 2021 inhoudelijk zal worden behandeld. Tijdens die inhoudelijke behandeling staat het de verdediging vrij om de vandaag opgeworpen punten dan opnieuw aan de orde te stellen.
De raadsman voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik wil nog verzoeken doen in het kader van de voorlopige hechtenis. U heeft het rapport van Forensisch Maatwerk gekregen. Ik verzoek u namens mijn cliënt om de voorlopige hechtenis op te heffen. Het bewijs bestaat enkel uit de Encrochatgesprekken. Mijn cliënt stelt zich op het standpunt dat er geen ernstige bezwaren zijn.
Het dossier bevat een reclasseringsrapport van augustus 2020, daarna is mijn cliënt niet meer door de reclassering gezien. Ik heb een rapport door Forensisch Maatwerk laten opstellen, ondanks de ontkennende houding van mijn cliënt. Er wordt toch nog geadviseerd een nader reclasseringsrapport te laten opstellen. Mijn cliënt is van mening dat enig recidiverisico kan worden ondervangen door voorwaarden. Mocht hij zich niet aan die voorwaarden houden, dan kan hij weer worden teruggeroepen. Ik verzoek u dan ook de voorlopige hechtenis te schorsen.
De officier van justitie voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik heb geen nieuwe argumenten gehoord. Van belang daarbij is dat op de vorige zitting het einddossier er al lag. Daarnaast zijn er meerdere rechterlijke oordelen geweest over de ernstige bezwaren. De vraag of er sprake is van een poging tot moord of zware mishandeling is een discussie die op de inhoudelijke behandeling moet worden gevoerd. Ik heb eerder toegelicht dat ik vind dat er sprake is geweest van boos opzet, maar ook voorwaardelijk opzet kan leiden tot het primair tenlastegelegde. Er is meerdere keren geschoten op een rennend slachtoffer door een rennende verdachte. Eén kogel is uiteindelijk zeer dichtbij een slagader terecht gekomen. Op de vorige zitting zijn door de rechtbank ook ernstige bezwaren aangenomen voor poging tot moord. Er is nu niets aangevoerd wat dit anders maakt.
Ten aanzien van het verzoek tot schorsing wil ik opmerken dat ik dit gelet op de ernst van de feiten niet aan de orde vind. Er is sprake van een georganiseerde misdaad waarbij met voorbedachten rade is gehandeld met een risico op levensgevaar. Ik verzoek mij dan ook tegen schorsing.
Het opstellen van een reclasseringsrapportage acht ik niet nodig gelet op de proceshouding van de verdachte. Ik snap dat de verdediging zelf naar een commercieel bureau is gestapt, maar zij hebben niet dezelfde kennis als de reclassering. Het is nu meer in de sfeer van wie betaalt bepaalt.
De raadsman voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik zie het anders dan de officier van justitie. De officier vindt het een ernstige zaak zodat schorsing niet aan de orde is, maar niet ernstig genoeg blijkbaar om tijd van de reclassering in te nemen. Als het zo’n ernstige zaak is, dan moet u ook alle informatie krijgen die u nodig acht. Als de officier van justitie een eigen rapport niet goed genoeg acht, dan is het aan de officier om reclasseringsrapport op te laten stellen. Daar kan dan ook worden ingegaan over het adolescentenstrafrecht.
U, de voorzitter, zegt dat er over het algemeen geen reclasseringsrapport wordt opgemaakt bij een ontkennende verdachte. Dat begrijp ik, maar het gaat om een indruk die u van iemand krijgt. Waarom wordt dat hem onthouden omdat het apparaat van de reclassering zegt dat er geen toegevoegde waarde is voor de strafzaak? Ik verzoek u een rapport op te stellen, maar als u het om beleidsmatige redenen niet goed, dan is dat uw goed recht. Hij is sinds eind augustus 2020 niet meer gesproken door de reclassering en het lijkt mij goed om te weten wat zo’n periode detentie met iemand doet. De officier van justitie vindt het rapport van Forensisch Maatwerk kennelijk niet goed genoeg, dus dan vraag ik om een reclasseringsrapport.
De officier van justitie voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
De verdediging vraagt vandaag voor het eerst om een reclasseringsrapport. Ik heb geen specifieke bijzondere omstandigheden gehoord dat er een noodzaak bestaat voor een reclasseringsrapport. In dit soort zaken hebben reclasseringsrapporten geen toegevoegde waarde over zaken waar de verdachte zelf ook over kan verklaren. We worden in het rapport dat er nu ligt wel ingelicht over zijn persoon, maar als hij er voor kiest om geen openheid van zaken te geven, dan kan er niets gezegd worden over het recidiverisico. Dan voel ik er niets voor om een reclasseringsrapport te vragen.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - :
Ik zit al een half jaar in hechtenis. Het is heftig. Ik heb mijn trainer van kickboksen gesproken en ik loop al een half jaar achter. Grote organisatoren hebben oog voor mij. Ik heb mijn school opgegeven om een toekomst op te bouwen in het kickboksen. Dat wordt mij nu afgenomen. Ik weet niet of die organisatoren over drie maanden nog steeds interesse in mij hebben. Ik heb het bericht in Encrochat niet getypt. Ik ben 21 jaar. Ik zie niet in hoe dit nogmaals kan gebeuren.
De rechtbank trekt zich terug in raadkamer voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter mede dat de rechtbank het verzoek om opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis afwijst, omdat de redenen die tot de voorlopige hechtenis van de verdachte hebben geleid ook thans nog aanwezig zijn en omdat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte.
Het opstellen van een reclasseringsrapportage acht de rechtbank niet noodzakelijk. Over de persoonlijke omstandigheden kan bij de inhoudelijke behandeling door de verdachte zelf worden verklaard.
De voorzitter deelt mede dat de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden op 18 en 19 mei 2021 vanaf 09.00 uur.
De rechtbank, gehoord de officier van justitie alsmede de raadsman,
schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 18 mei 2021 te 09.00 uur, opdat het onderzoek door de rechter-commissaris kan worden afgerond.
beveelt de oproeping van de [benadeelde] en zijn raadsman mr. M.P. de Klerk tegen het tijdstip van voormelde terechtzitting;
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, om de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt en dat bedoeld onderzoek niet binnen een maand kan worden voltooid.
De voorzitter zegt de verdachte en zijn raadsman aan om zonder nadere oproeping op genoemd tijdstip ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.