ECLI:NL:RBDHA:2021:1930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
8408761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na vertraging bij treinreis met materiële en immateriële schade

In deze zaak vorderen eisers, een gezin dat op 17 oktober 2019 met de trein van Den Haag naar Schiphol reisde, schadevergoeding van N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS) na een vertraging die hen dwong hun vlucht naar Zurich te missen. De trein kwam stil te staan door een kapotte bovenleiding, veroorzaakt door een defect aan de stroomafnemer van een andere trein. Eisers stellen dat NS tekortgeschoten is in de vervoersovereenkomst en dat zij zowel materiële als immateriële schade hebben geleden. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd en op 3 februari 2021 een mondelinge behandeling gehouden. Tijdens deze zitting zijn eisers en de vertegenwoordigers van NS verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging het gevolg was van een technische storing die niet aan NS kan worden verweten, en dat er geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van NS. De kantonrechter heeft echter wel geoordeeld dat eisers recht hebben op restitutie van hun treinkaartje van € 9,90, maar heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd van geestelijk of lichamelijk letsel. De uitspraak werd gedaan op 4 maart 2021, waarbij NS werd veroordeeld tot terugbetaling van het treinkaartje en eisers in de proceskosten werden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
eal/bc
Rolnr.: 8408761 RL EXPL 20-4975
4 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser]

en
2. [eiseres]
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. Nederlandse Spoorwegen,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H. Laktit.
Eisende partijen worden hierna [eisers] genoemd en gedaagde partij NS.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 16 maart 2020;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van relatieve onbevoegdheid;
- de incidentele conclusie van antwoord;
- het vonnis van de kantonrechter in het incident van 19 augustus 2020;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
- de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 3 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [eisers] in persoon zijn verschenen. Namens NS is haar bedrijfsjurist [betrokkene] verschenen, bijgestaan door mr. Laktit en mr. S. Meijer. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
Op 17 oktober 2019 zijn [eisers] samen met hun twee kleine kinderen vanaf station Den Haag Centraal met de trein naar station Schiphol Airport gereisd. Zij zouden die dag om 9.45 uur vanaf luchthaven Schiphol naar Zurich vliegen. De vliegtickets waren al geboekt.
2.2.
Die ochtend vertrokken [eisers] om 07.31 uur met de trein vanaf station Den Haag Centraal naar station Leiden Centraal. Daar zijn zij overgestapt op de trein van 07.31 uur naar station Schiphol Airport. Ongeveer tien minuten nadat de trein station Leiden Centraal had verlaten, is deze ergens tussen Sassenheim en Nieuw-Vennep stil komen te staan.
2.3.
De oorzaak was een kapotte bovenleiding. Die was beschadigd geraakt doordat de zgn. ‘stroomafnemer’ van een eerdere trein (een sprinter) op hetzelfde traject te hoog op was gaan staan. Daardoor was de stroomafnemer van die sprinter, na het passeren van de bovenleidingloze brug over de Kaag, in de bovenleiding blijven hangen.
2.4.
Hierdoor is de bovenleiding over een lengte van enkele kilometers ernstig beschadigd geraakt. De sprinter kon niet meer verder rijden. Ook de trein van [eisers] , die zich achter de sprinter bevond, kon niet meer verder rijden.
2.5.
Daarop trad het ‘afhandelprotocol’ van NS in werking. Zij is vervolgens overgegaan tot evacuatie van de in totaal circa 1.200 passagiers van de twee treinen. Deze werden naar twee (andere) evacuatietreinen verplaatst, die hen over een ander spoor verder zouden vervoeren.
2.6.
De evacuatie begon rond 9.38 uur en was rond 10.28 uur afgerond.
De evacuatietrein waarin [eisers] zaten, reed rond 11.00 uur richting Schiphol en kwam daar rond 11.13 uur aan.
2.7.
[eisers] hebben hun vlucht gemist. Zij hebben nieuwe tickets gekocht en zijn die avond alsnog vanaf luchthaven Schiphol naar Zurich gevlogen.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van NS tot betaling van een bedrag van € 1.772,99 en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Daaraan leggen zij ten grondslag dat NS is tekortgeschoten in de nakoming van de vervoersovereenkomst tussen partijen dan wel, subsidiair, dat NS jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. Dat de trein stil is komen te staan is volgens [eisers] te wijten aan grove nalatigheid aan de zijde van NS, die volgens hen heeft gefaald in het behouden van een goede technische staat van de trein. Daarnaast ontbrak een veilig en werkend ventilatiesysteem in de trein, evenals een deugdelijk systeem dat ramen en deuren opent in geval van nood. Voorts heeft NS de evacuatie van de reizigers, onder wie [eisers] , niet goed gemanaged. Gedurende het stilstaan van de trein was er geen goede luchtkwaliteit en er werden geen maaltijden en drinken aangeboden. Bovendien was de evacuatie onveilig en heeft deze voor disproportionele en onredelijke vertraging gezorgd. Ten slotte heeft NS nagelaten haar passagiers proactief te informeren over hun rechten en over de wijze waarop zij in gevallen als het onderhavige gecompenseerd kunnen worden.
3.3.
[eisers] stellen als gevolg hiervan zowel materiële als immateriële schade te hebben geleden. De materiële schade bestaat volgens hen uit € 744,75 ter zake van nieuwe vliegtickets, € 18,34 voor het eten op luchthaven Schiphol en € 9,90 voor het treinkaartje. De immateriële schade becijferen [eisers] op € 1.000,00. Ter onderbouwing hiervan stellen zij dat zij fysieke en mentale schade hebben geleden als gevolg van de treinvertraging en de gemiste vlucht.
3.4.
NS heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Beoordeling

Materië
le (vertragings-)schade toewijsbaar?
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een vervoersovereenkomst hebben gesloten, waarop het regime van Afdeling 5 van Titel 2 van Boek 8 BW van toepassing is. Dit betekent dat voor wat betreft de door [eisers] gevorderde materiële schade, die als vertragingsschade moet worden aangemerkt, in de eerste plaats dient te worden gekeken naar artikel 8:108 BW. Daarin staat dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor vertragingsschade, door welke oorzaak dan ook vóór, tijdens of na het vervoer opgetreden, dan wel veroorzaakt door welke afwijking van de dienstregeling dan ook. Vervolgens bepaalt artikel 8:111 BW dat de vervoerder zich niet op een beperking van zijn aansprakelijkheid kan beroepen voor zover de schade is te wijten aan zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Kortom, voor toewijzing van de door [eisers] gevorderde vertragingsschade bestaat alleen dan aanleiding indien deze is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van NS.
4.2.
Vast staat dat de bovenleiding is beschadigd door de stroomafnemer van een sprinter van NS. Die stroomafnemer stond te hoog. NS heeft ter mondelinge behandeling toegelicht dat dit kwam doordat een specifieke bout niet goed in de stroomafnemer was geplaatst. Kort voor het ongeval was er door twee technici aan de sprinter nog een onderhoudscontrole verricht, maar ondanks dat zij de instructies voor deze controle hadden opgevolgd, hadden de technici dat niet gezien. De instructies van NS voorzien ook niet in een controle van dit onderdeel, aldus NS. Het gebeurt weliswaar met enige regelmaat dat de bovenleiding beschadigd raakt, maar volgens NS was dit de eerste keer dat dit door het hierboven beschreven mankement is gebeurd.
4.3.
Bij deze stand van zaken (met betrekking tot de oorzaak van de beschadigde bovenleiding hebben partijen verder niets aangevoerd) zou naar het oordeel van de kantonrechter hooguit kunnen worden geconcludeerd dat NS niet zorgvuldig heeft gehandeld. Dat NS evenwel
opzetof
bewuste roekeloosheidte verwijten is, kan op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden niet worden geconcludeerd.
Die drempel wordt hier niet gehaald.
4.4.
Dit betekent dat de door [eisers] gevorderde materiële (vertragings)schade gelet op het bepaalde in artikel 8:108 BW niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.5.
Uitzondering op het voorgaande vormt het door [eisers] gevorderde bedrag van € 9,90 voor het treinkaartje. Zoals NS heeft erkend kunnen [eisers] aanspraak maken op restitutie daarvan ingevolge haar ‘Geld terug bij vertraging’ (GTBV)-regeling.
Dit laatste bedrag wordt dan ook toegewezen.
Immateriële schade toewijsbaar?
4.6.
[eisers] stellen dat zij ‘fysieke en mentale schade’, of anders gezegd: lichamelijk en geestelijk letsel, hebben geleden als gevolg van de treinvertraging en de gemiste vlucht. Meer in het bijzonder stellen zij dat er gedurende de vertraging, die volgens hen vier uur duurde, geen verse zuurstof was en dat de situatie zelfs zo nijpend was dat de deur van de trein uiteindelijk moest worden opengebroken door het evacuatie-team zodat [eiseres] (eisende partij sub 2) haar bewustzijn niet zou verliezen. Verder was er tijdens de vertraging geen water of voedsel, terwijl [eisers] ook nog de zorg hadden voor hun twee kleine kinderen (een baby en een tweejarige). Uiteindelijk is de totale reis van [eisers] , die die dag om 5 uur ’s ochtends waren opgestaan, met in totaal elf uur vertraagd. Het was, zo stellen zij, een lange en stressvolle dag.
4.7.
Artikel 6:106 BW geeft recht op vergoeding van immateriële schade indien sprake is van lichamelijk of geestelijk letsel. Daarbij geldt volgens vaste rechtspraak dat degene die zich op het bestaan van geestelijk letsel beroept voldoende concrete gegevens zal moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Om van geestelijk letsel te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
4.8.
[eisers] hebben naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende duidelijk gemaakt waaruit het door hen gestelde lichamelijk letsel zou (hebben) bestaan. Daarvoor hebben zij ook geen gegevens aangedragen. Ook voor het gestelde geestelijk letsel hebben zij onvoldoende concrete gegevens aangevoerd. Gelet op de door [eisers] geschetste feiten en omstandigheden kan de kantonrechter zich goed voorstellen dat de 17e oktober 2019 voor [eisers] een lange en uitermate vervelende, stressvolle dag was. Dat zij daardoor psychische schade hebben geleden, is daarmee echter nog niet vast komen te staan.
4.9.
Dit betekent dat de vordering van [eisers] wordt afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van immateriële schade.
Conclusie
4.10.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, wordt NS veroordeeld tot terugbetaling van het treinkaartje van € 9,90 en worden Holwerda als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten van NS.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt NS tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 9,90;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van NS vastgesteld op € 374,- als het aan de gemachtigde van NS toekomende salaris;
- veroordeelt [eisers] tot betaling van € 120,- aan nasalaris voor zover NS daadwerkelijk nakosten zal maken en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A. Lensink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2021.