In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris die de status van bedreigde getuige heeft toegekend aan een getuige in een strafrechtelijk onderzoek naar de appellant, die wordt vervolgd voor betrokkenheid bij een oorlogsmisdrijf en deelname aan een terroristische organisatie in Syrië. De rechtbank Den Haag heeft op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De appellant, die gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Vught, heeft bezwaar gemaakt tegen de anonimiteit van de getuige, omdat hij meent dat dit zijn recht op een eerlijk proces schaadt. De rechtbank heeft de argumenten van de appellant en zijn raadsman, mr. A.M. Seebregts, in overweging genomen, maar oordeelt dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de getuige zich bedreigd kan achten. De rechtbank benadrukt dat de wetgever met de regeling van artikel 226a Sv zowel de rechten van de getuige als die van de verdachte in het strafproces wil waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris voldoende feiten en omstandigheden heeft overwogen die de status van bedreigde getuige rechtvaardigen. De rechtbank heeft het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard en de beschikking van de rechter-commissaris bevestigd.