ECLI:NL:RBDHA:2021:1878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
20_2855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M. Jonker, had bezwaar gemaakt tegen een mededeling van de Belastingdienst over een openstaand bedrag op een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De mededeling, gedateerd 18 november 2017, werd door de rechtbank niet aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. De rechtbank oordeelde dat de mededeling geen belastingaanslag was en dat er geen bezwaar tegen gemaakt kon worden. Eiser had eerder aangifte gedaan voor het jaar 2015 met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 229.884, maar had geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de Belastingdienst, omdat de aanslag nog niet was opgelegd ten tijde van het indienen van het bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/2855
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: M. Jonker),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 maart 2020 op het bezwaar van eiser naar aanleiding van de mededeling inzake een openstaand bedrag op een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 (de mededeling).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B] .
De zaak is ter zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen van eiser met zaaknummers SGR 20/2853 en SGR 20/2854.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 12 juni 2017 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 229.884. Eiser heeft geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven.
2. De mededeling is met dagtekening 18 november 2017 aan eiser verstuurd. Op de mededeling is vermeld dat het openstaande bedrag op een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 is gewijzigd door een verrekening.
3. Op 30 november 2017 heeft eiser bezwaar gemaakt naar aanleiding van de mededeling. In het bezwaarschrift is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Nu de betreffende mededeling dateert van 18 november 2017 is dit bezwaarschrift tijdig ingediend en is belanghebbende ontvankelijk in [zijn] bezwaar.
De redenen voor het bezwaar zijn voornamelijk dat [eiser] de verschuldigdheid althans de hoogte van de opgelegde aanslag betwist. Dit bezwaarschrift hangt voorts samen met hetgeen ik namens [eiser] heb aangevoerd in mijn bewaarschrift d.d. 2 oktober 2017, welke zich richtte tegen de navorderingsaanslagen 2013 en [2014] (…).
Vriendelijk verzoek ik u dit bezwaarschrift tegelijk met het bezwaarschrift d.d. 2 oktober 2017 te behandelen.”
4. Met dagtekening 11 september 2019 heeft verweerder eiser aangekondigd af te zullen wijken van de ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2015. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“In de aangifte inkomstenbelasting 2015 vermeldt u geen inkomsten uit aanmerkelijk belang (in box 2). In zijn brief van 6 juni 2017 heeft mijn collega [naam] reeds medegedeeld dat de toename van de rekening courantschuld in het jaar 2015 € 435.992,- bedroeg. Deze toename is naar mijn mening belast in box 2. Om die reden zal ik het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang vaststellen op een bedrag van € 435.992,-. (…)
Als u het niet eens bent met mijn beslissing, kunt u in bezwaar gaan nadat u het aanslagbiljet heeft ontvangen.”
5. Met dagtekening 27 september 2019 is aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 229.884 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 435.992. Daarbij is een bedrag van € 14.629 aan belastingrente in rekening gebracht.
6. In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar is daarbij niet aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering.
7. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of verweerder het terecht niet als een verzoek om ambtshalve vermindering heeft aangemerkt.
8. De rechtbank stelt voorop dat de mededeling geen belastingaanslag is, maar betrekking heeft op een aan eiser opgelegde voorlopige aanslag. Evenmin vormt de mededeling voor wat betreft de hoogte van de voorlopige aanslag een voor bezwaar vatbare beschikking. Uit het bepaalde in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) volgt dat het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Dit brengt mee dat niet tegen elke beslissing van de inspecteur bezwaar en, na uitspraak op bezwaar, beroep bij de belastingrechter mogelijk is. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Awr kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, tegen een ingevolge een belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld indien het betreft:
een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 van de Awr voorgeschreven verrekening, of
een voor bezwaar vatbare beschikking.
De onderhavige mededeling, waarbij de nog openstaande aanslag verminderd wordt met € 7.419, geschiedt niet bij een voor bezwaar vatbare beschikking in bovengenoemde zin. Evenmin is de mededeling aan te merkten als een belastingaanslag of een in artikel 15 van de Awr voorgeschreven verrekening, nu artikel 15 van de Awr ziet op verrekening van een voorlopige aanslag met een definitieve aanslag. Tegen de mededeling kan daarom geen bezwaar worden gemaakt en evenmin beroep worden ingesteld.
9. Voor zover eiser bezwaar heeft willen maken tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 overweegt de rechtbank dat de aanslag met dagtekening 27 september 2019 is opgelegd en, ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift op 30 november 2017, nog niet tot stand was gekomen. Dit blijkt onder meer uit de brief van 11 september 2019, waarin verweerder aankondigt dat de aanslag in afwijking van de ingediende aangifte zou worden vastgesteld. Evenmin heeft eiser redelijkerwijs kunnen menen dat de aanslag reeds tot stand was gekomen ten tijde van de indiening van bezwaar maakte. Een situatie als bedoeld in artikel 6:10 van de Awb, op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten blijven, doet zich dan ook niet voor. Verweerder heeft het bezwaar tegen de mededeling dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. De stelling van eiser dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet als verzoek om ambtshalve vermindering heeft aangemerkt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder kan een aanslag die nog niet is opgelegd niet ambtshalve verminderen. Het had op de weg van eiser gelegen om, nadat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 was opgelegd bezwaar te maken danwel te verzoeken om ambtshalve vermindering.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.