ECLI:NL:RBDHA:2021:1877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
20_2853 en 20_2854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door M. Jonker, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaren ingediend tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 en 2014. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk waren verklaard door de Belastingdienst wegens termijnoverschrijding. Eiser had een brief gestuurd op 5 juli 2017, maar deze werd niet als bezwaarschrift aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de brief van 2 oktober 2017, waarin expliciet bezwaar werd gemaakt, te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 7 augustus 2017, en eiser had geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding opgegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 20/2853 en SGR 20/2854
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2021 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: M. Jonker),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 maart 2020 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor de jaren 2013 en 2014 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B] .
De zaak is ter zitting gezamenlijk behandeld met het beroep van eiser met zaaknummer SGR 20/2854.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Met dagtekening 24 juni 2017 is aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.539.914. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 139.043.
2. Met dagtekening 24 juni 2017 is aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 339.314. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 6.392.
3. Met dagtekening 5 juli 2017 heeft eiser aan de Belastingdienst een brief gestuurd. In deze brief reageert eiser op aan hemzelf, zijn echtgenote en een aantal vennootschappen gerichte aanmaningen tot het doen van aangifte IB/PVV dan wel vennootschapsbelasting voor het jaar 2015.
4. Met dagtekening 2 oktober 2017 heeft eiser een brief gestuurd aan verweerder waarin hij expliciet bezwaar maakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014. Deze brief is op 3 oktober 2017 door verweerder ontvangen.
5. In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en beschouwd als verzoek om ambtshalve vermindering (het verzoek). Het verzoek is afgewezen. In de rechtsmiddelverwijzing is opgenomen dat tegen de niet-ontvankelijk verklaring beroep kan worden ingesteld en dat tegen de afwijzing van het verzoek bezwaar kan worden gemaakt.
6. Eiser heeft tegen de afwijzing van het verzoek geen afzonderlijk bezwaar gemaakt.
7. Nu tegen de afwijzing van het verzoek een afzonderlijk rechtsmiddel is opengesteld en door eiser geen gebruik is gemaakt van de in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen mogelijkheid tot het instellen van rechtstreeks beroep, is voor de rechtbank enkel in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroepschrift zal, voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek, op grond van artikel 6:15 van de Awb door de rechtbank als bezwaar worden doorgezonden naar verweerder.
8. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
9. Volgens eiser is van termijnoverschrijding geen sprake en is zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Eiser stelt dat de brief van 5 juli 2017 als bezwaar tegen de navorderingsaanslagen moet worden aangemerkt. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Uit de brief van 5 juli 2017 valt niet af te leiden dat deze is bedoeld als bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014. Terwijl de kenmerken van de aanmaningen tot het doen van aangifte voor het jaar 2015 expliciet in de brief zijn opgenomen ontbreekt iedere omschrijving van de navorderingsaanslagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de brief van 2 oktober 2017, waarin expliciet is opgenomen dat bezwaar wordt gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014, terecht als bezwaarschrift aangemerkt. Gelet op de dagtekening van de navorderingsaanslagen eindigde de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, mede gelet op de Algemene termijnenwet, op 7 augustus 2017. Het bezwaar is dus te laat.
10. Eiser heeft geen reden voor de termijnoverschrijding gegeven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou moeten blijven. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.