ECLI:NL:RBDHA:2021:1862
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen en de relatie met de uitoefening van militaire dienst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een militair invaliditeitspensioen aanvroeg, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser, die sinds april 1982 bij de Koninklijke Luchtmacht werkte en per 31 maart 2017 Functioneel Leeftijd Ontslag had gekregen, had op 15 juni 2017 een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO) ondergaan. Dit onderzoek leidde tot de diagnose tendomyogene pijn van de nek- en schouderregio, en de conclusie dat eiser blijvend dienstongeschikt werd geacht.
Eiser had op 15 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris. In het bestreden besluit van 11 december 2019 werd het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat zijn klachten werkgerelateerd waren en dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening had gehouden met de belastende aard van zijn werkzaamheden als F-16-vliegtuigonderhoudsmonteur.
Tijdens de zitting op 2 februari 2021, die via videoverbinding plaatsvond, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen verband was tussen de klachten van eiser en de uitoefening van zijn militaire dienst. De rechtbank stelde vast dat eiser geen processueel belang had bij zijn beroep, aangezien een eventueel militair invaliditeitspensioen lager zou zijn dan de uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.