ECLI:NL:RBDHA:2021:1862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen en de relatie met de uitoefening van militaire dienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een militair invaliditeitspensioen aanvroeg, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser, die sinds april 1982 bij de Koninklijke Luchtmacht werkte en per 31 maart 2017 Functioneel Leeftijd Ontslag had gekregen, had op 15 juni 2017 een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO) ondergaan. Dit onderzoek leidde tot de diagnose tendomyogene pijn van de nek- en schouderregio, en de conclusie dat eiser blijvend dienstongeschikt werd geacht.

Eiser had op 15 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris. In het bestreden besluit van 11 december 2019 werd het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat zijn klachten werkgerelateerd waren en dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening had gehouden met de belastende aard van zijn werkzaamheden als F-16-vliegtuigonderhoudsmonteur.

Tijdens de zitting op 2 februari 2021, die via videoverbinding plaatsvond, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen verband was tussen de klachten van eiser en de uitoefening van zijn militaire dienst. De rechtbank stelde vast dat eiser geen processueel belang had bij zijn beroep, aangezien een eventueel militair invaliditeitspensioen lager zou zijn dan de uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Welter),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om toekenning van een militair invaliditeitspensioen afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021, door middel van een video-verbinding.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was met ingang van april 1982 aangesteld bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Luchtmacht, laatstelijk in de rang van sergeant. Per 31 maart 2017 is eiser Functioneel Leeftijd Ontslag gegaan.
Eiser heeft op 15 juni 2017 een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO) ondergaan dat hij zelf heeft aangevraagd. Op basis van de onderzoeksbevindingen is de diagnose tendomyogene pijn van de nek- en schouderregio gesteld. Tevens is geconcludeerd dat eiser blijvend dienstongeschikt wordt geacht, zowel ter keuring als op datum ontslag en binnen een maand nadien.
2 Bij het primaire besluit van 24 augustus 2018 heeft verweerder op basis van het MGO-rapport van 15 februari 2018 geweigerd aan eiser een militair invaliditeitspensioen toe te kennen. Verweerder aanvaardt geen verband met de uitoefening van de militaire dienst ten aanzien van de bij eiser geconstateerde aandoening.
3 In bezwaar heeft eiser een brief ingestuurd van M. Blom, arts/medisch adviseur, van 21 februari 2019. Deze geeft aan dat de verzekeringsarts ten onrechte nagelaten heeft een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) van eisers werkzaamheden als F-16-vliegtuig onderhoudsmonteur op te vragen bij verweerder. Daarnaast is voor de diagnose van Klachten van Arm, Nek en/of Schouder (KANS) niet vereist dat de klachten verminderen indien de werkzaamheden gestaakt worden. Er kan ook sprake zijn van een chronische aandoening welke is veroorzaakt door de werkzaamheden. Blom acht de diagnose KANS aannemelijk.
4 Bij brief van 1 mei 2019 heeft bedrijfsarts Bakker een reactie gegeven op het bezwaar van eiser. Bakker legt uit dat een verzekeringsarts vrij is in de wijze waarop een beeld gevormd wordt van de belasting van het werk. Een RI&E is daartoe niet vereist.
Daarnaast stelt Bakker vast dat de verzekeringsarts de diagnose tendomyogene pijn van de nek- en schouderregio gesteld heeft. KANS is geen aandoening maar een model voor eenduidige benadering van een klachtenbeeld.
5 Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met verwijzing naar het commentaar van de bedrijfsarts Bakker en de gehouden hoorzitting, het primaire besluit ongewijzigd gehandhaafd.
6 Eiser stelt dat verweerder hem ten onrechte geen militair invaliditeitspensioen heeft toegekend. Eiser is van mening dat de door hem uitgevoerde werkzaamheden dusdanig belastend waren dat KANS aannemelijk dient te worden geacht. Blom heeft bij brief van
8 januari 2020 aangegeven dat de klachten chronisch en werk gerelateerd zijn aangezien een andere oorzaak niet geduid heeft kunnen worden. Daarnaast stelt hij wederom dat het opvragen van een RI&E van belang zou zijn geweest.
7 De rechtbank stelt allereerst vast dat ter zitting is gebleken dat het voor eiser niet duidelijk was dat samenloop van een militair invaliditeitspensioen en een uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM) niet mogelijk is. Een eventueel militair invaliditeitspensioen zal lager zal zijn dan eisers UGM uitkering. Eiser heeft in feite geen processueel belang bij zijn beroep.
Dee rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de klachten voor een klein deel kunnen worden verklaard door de werkzaamheden tijden de uitoefening van de militaire dienst. De rechtbank stelt voorop dat het medisch advies van Blom tot stand is gekomen niet op grond van een eigen onderzoek, maar slechts op basis van dossieronderzoek. Verder is van belang dat Blom niet heeft onderbouwd op grond van welke onderzoeksgegevens hij heeft vastgesteld dat de klachten werk gerelateerd zijn.
8 Het beroep is ongegrond.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.