ECLI:NL:RBDHA:2021:1856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/8727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor adoptiekind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiser, die als doel had verblijf als adoptiekind. Eiser, geboren in Bethlehem en staatloos, werd sinds 2011 als pleegkind verzorgd door referent en diens echtgenote, beiden met de Nederlandse nationaliteit. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat verweerder eiser en/of referent had moeten horen over hun gezinsleven en de belemmeringen om dat elders uit te oefenen. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk sprake was van een feitelijk gezinsleven, maar dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van referent in de bezwaarfase. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2020 heeft verweerder de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een procedure Toegang en Verblijf met als doel ‘verblijf als adoptiekind’ afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Ook is verschenen de heer [referent] (referent). Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling

Waarover gaat deze zaak?
1. Deze zaak gaat over de afwijzing van een aanvraag om een mvv. Deze aanvraag is ingediend met als doel ‘verblijf als adoptiekind’. De rechtbank zal eerst beoordelen of voldaan wordt aan de vereisten voor dat verblijfsdoel en concluderen dat dit niet het geval is. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag of sprake is van zodanig sterk gezinsleven tussen eiser, referent en diens echtgenote dat op verweerder een verplichting rust om dat gezinsleven in Nederland mogelijk te maken.
Van welke feiten en omstandigheden gaat de rechtbank uit?
2. Eiser is op [datum] 2011 geboren in Bethlehem in Palestijns gebied en is staatloos. Referent en zijn echtgenote, die beide de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn in 2010 vanuit Nederland naar het Palestijns gebied verhuisd. Op 19 juni 2011 hebben de Palestijnse autoriteiten referent en zijn echtgenote toestemming gegeven tot het bieden van pleegzorg. Op 30 april 2014 hebben de Palestijnse autoriteiten de zorg van eiser aan referent en zijn echtgenote toevertrouwd en vanaf 1 juni 2014 dragen referent en zijn echtgenote het gezag over eiser.
2.1.
Referent is op 12 februari 2016 teruggekeerd naar Nederland. Zijn echtgenote is met eiser achtergebleven. Zij verblijven sindsdien afwisselend in Palestijns gebied en Jordanië. Op 20 september 2018 heeft eiser een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doelen het bezoeken van referent in Nederland en het mogelijk maken in het kader van adoptie van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Deze aanvraag is afgewezen en bij besluit van 4 april 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast. [1] Op 24 augustus 2018 hebben referent en zijn echtgenote de rechtbank verzocht de adoptie van eiser uit te spreken. Bij beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 januari 2019 [2] is dit verzoek afgewezen. Op 19 september 2019 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
Wordt voldaan aan de voorwaarden voor ‘verblijf als adoptiekind’?
3. Eiser heeft zijn aanvraag gegrond op artikel 3.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Op grond van het eerste lid van dit artikel kan een verblijfsvergunning worden verleend aan een minderjarige vreemdeling die door de aspirant-adoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, is opgenomen en door hen aldaar is verzorgd en opgevoed, en tezamen met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd. Daarbij geldt als voorwaarde onder meer dat ofwel de ouders van de vreemdeling, ofwel de autoriteiten van het land van verblijf voor de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van de vreemdeling en met de opneming van de vreemdeling ter adoptie. Verder geldt op grond van het derde lid nog dat het artikel niet van toepassing is indien de vreemdeling op het tijdstip van de inreis sinds meer dan een jaar bij de aspirant-adoptiefouders verblijft en door hen is verzorgd en opgevoed.
3.1.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 [3] , staat onder meer het volgende:
“Artikel 3.27 ziet op het verblijf van het buitenlandse kind dat na opneming door de aspirant-adoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, te zamen met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd. Ingevolge artikel 11 Wobka wordt na binnenkomst in Nederland ambtshalve het onderzoek ingesteld dat aan de beginseltoestemming ten grondslag ligt. Hangende dat onderzoek kan aan het buitenlandse kind tijdelijk verblijfsrecht worden verleend. Indien de ouders van het kind in leven zijn en hun verblijfplaats bekend is, dienen zij te hebben ingestemd met het vertrek van de vreemdeling naar het land van verblijf vóór de komst van het gezin naar Nederland en met de opneming van de vreemdeling ter adoptie. In de overige gevallen dienen de autoriteiten te hebben ingestemd.”
3.2.
Eiser betoogt dat adoptie naar islamitisch recht niet mogelijk is, maar dat hij praktisch gezien wel is geadopteerd. Op 30 april 2014 hebben de Palestijnse autoriteiten de zorg van eiser immers aan referent en zijn echtgenote toevertrouwd en sinds 1 juni 2014 dragen referent en zijn echtgenote het gezag over eiser. Hieruit blijkt al dat er geen biologische ouders bekend zijn. Uit een verklaring van de Daugthers of Charity volgt ook dat eiser al vanaf zijn geboorte wees is. In beroep heeft eiser een kopie van zijn paspoort overgelegd. Hieruit blijkt dat zijn achternaam in 2019 is gewijzigd. Eiser heeft de achternaam van referent gekregen. Volgens eiser staat hiermee vast dat hij behoort tot het gezin van referent en dat de Palestijnse autoriteiten instemmen met de adoptie en zijn vertrek naar Nederland. Ten slotte is het eerdere adoptieverzoek volgens eiser afgewezen omdat het niet mogelijk was een gezinsonderzoek uit te voeren in Palestijns gebied. Als eiser naar Nederland komt kan dit onderzoek wel worden uitgevoerd.
3.3.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat niet voldaan is aan de eisen van artikel 3.27 van het Vb 2000. Daartoe heeft verweerder met name gesteld dat het verzoek van referent en zijn echtgenote tot adoptie van eiser met de onder 1 genoemde uitspraak van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken van de rechtbank Gelderland is afgewezen. Hierdoor stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van een naar Nederlands recht erkende buitenlandse adoptie. Verder is niet gebleken dat de Palestijnse autoriteiten hebben ingestemd met eisers komst naar Nederland.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 3.27 van het Vb 2000 voldaan. Nog daargelaten dat dit artikel niet van toepassing is als een kind al meer dan een jaar door de aspirant-adoptiefouders wordt verzorgd en opgevoed, zoals bij eiser het geval is, hebben de Palestijnse autoriteiten ook niet ingestemd met eisers vertrek naar Nederland en de opneming ter adoptie. Uit de stelling van eiser dat het islamitisch recht adoptie niet toestaat volgt dat een dergelijke instemming ook niet te verwachten valt. De omstandigheid dat inmiddels een paspoort aan eiser is afgegeven met de achternaam van referent doet daar niet aan af. Daarmee is immers nog geen sprake van een toestemming om te adopteren. Verder is niet voldaan aan het vereiste dat de vreemdeling en referent samen zullen inreizen. Vast staat immers dat referent al in 2016 naar Nederland is gereisd. Eiser verblijft op dit moment in het Palestijns gebied of Jordanië. Ten slotte volgt uit de toelichting bij artikel 3.27 van het Vb 2000 dat deze bepaling is bedoeld als tijdelijke vergunning in afwachting van de beoordeling van het adoptieverzoek. In het geval van referent en zijn echtgenote is het adoptieverzoek al op 9 januari 2019 afgewezen. Om al deze redenen heeft verweerder de aanvraag in zoverre terecht afgewezen.
Verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder ambtshalve beoordeeld of de weigering om aan eiser een mvv te verlenen een schending oplevert van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op gezinsleven. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een officiële gezinsband tussen eiser en referent omdat geen sprake is van een erkende adoptie. Dit gezinsleven is ook niet op een andere manier aangetoond. Zo heeft referent volgens verweerder onvoldoende onderbouwd dat hij regelmatig naar Jordanië reist om bij zijn vrouw en eiser te zijn. Verder werpt verweerder tegen dat referent niet heeft onderbouwd dat hij geen verblijfsvergunning voor het Palestijns gebied zou kunnen krijgen, terwijl hij daar van 2010 tot 2016 heeft verbleven. Aangezien hij en zijn vrouw in 2011 toestemming hebben gekregen om een kind te verzorgen moet worden aangenomen dat zijn verblijf daar duurzaam was. Van een objectieve belemmering om het gezinsleven daar uit te oefenen is dus niet gebleken. Dat hij nu niet samenwoont met zijn vrouw en eiser is volgens verweerder dan ook een eigen keuze.
4.1.
Eiser betwist dat geen sprake zou zijn van gezinsleven en stelt dat de weigering om een mvv te verlenen een schending vormt van artikel 8 van het EVRM. Voor zover verweerder nog vragen had, had het op zijn weg gelegen een hoorzitting te houden om deze vragen beantwoord te krijgen. Verweerder heeft ten onrechte van het horen afgezien.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen in bezwaar afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Daarvan was in dit geval geen sprake.
4.3.
In bezwaar heeft eiser namelijk de volgende omstandigheden aangevoerd. Referent en zijn echtgenote hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn in 2010 naar het Palestijns gebied vertrokken. Op 30 april 2014 hebben de Palestijnse autoriteiten de zorg van eiser aan referent en zijn echtgenote toevertrouwd en vanaf 1 juni 2014 dragen referent en zijn echtgenote het gezag over eiser. Zij hebben gezamenlijk gezinsleven uitgeoefend, totdat referent in 2016 gedwongen was terug te keren naar Nederland. Hoewel de echtgenote van referent de Nederlandse nationaliteit heeft en met referent kon terugkeren naar Nederland bleef zij met eiser achter. Eiser had namelijk geen documenten om naar Nederland te kunnen reizen. De verwachting was dat zij snel naar Nederland konden reizen om zich bij referent te voegen. Toen bleek dat dit moeilijk was hebben zij een adoptieverzoek ingediend en gepoogd de nareis van eiser te regelen door een visum voor kort verblijf aan te vragen voor eiser. De echtgenoot van referent en eiser verblijven nog altijd in moeilijke omstandigheden in Palestijns gebied en Jordanië. Referent ondersteunt hen en kan hen, telkens kort, bezoeken in Jordanië.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank duiden deze omstandigheden op het bestaan van gezinsleven sinds 2014. Ter zitting heeft verweerder ook erkend dat sprake is van een feitelijk gezinsleven. Bij verweerder konden nog vragen resteren, bijvoorbeeld over de reden voor vertrek van referent in 2016 of de huidige situatie. Dat verweerder deze vragen had maakt echter nog niet dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. De in 4.3 genoemde omstandigheden hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn om referent in de bezwaarfase te horen over eventuele onduidelijkheden. Nu verweerder dat niet heeft gedaan is het beroep gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd.
4.5.
De rechtbank dient vervolgens te bezien of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Zoals hiervoor al genoemd heeft verweerder op de zitting verklaard dat niet langer wordt tegengeworpen dat geen sprake is van een feitelijk gezinsleven. Referent heeft op de zitting desgevraagd verder toegelicht dat hij in 2010 vanwege zijn medische situatie met zijn echtgenote naar de Palestijnse gebieden is vertrokken om daar een leven op te bouwen. Omdat referent en zijn echtgenote geen kinderen kunnen krijgen, hebben zij besloten om een kind te adopteren. Zijn echtgenote beschikte nog over een Palestijnse registratie en kon dus in het Palestijns gebied verblijven. Referent echter niet en hij moest telkens opnieuw toestemming krijgen van de Israëlische autoriteiten om voor een periode van drie maanden in het Palestijns gebied te verblijven. Vanaf 2016 kreeg hij geen toestemming meer. Om die reden was hij gedwongen terug te keren naar Nederland en zijn echtgenote en eiser achter te laten. Zij konden hun pleegzoon immers niet alleen achter laten. Zij hebben vervolgens ook op verschillende manieren geprobeerd eiser naar Nederland te laten komen zodat het gezin weer herenigd kon worden. Gelet op deze verklaringen dient verweerder naar het oordeel van de rechtbank nader te onderzoeken in hoeverre het een eigen keuze van referent was om naar Nederland terug te keren en zijn echtgenote en eiser achter te laten. De rechtbank overweegt verder dat het nog onduidelijk is of de Palestijnse autoriteiten zullen instemmen met eisers vertrek naar Nederland en met de opneming van de adoptie. In dat verband kan verweerder in het nieuw te nemen besluit ook ingaan op de in beroep overgelegde kopie van eisers paspoort. Aangezien nog nader onderzoek en een nadere beoordeling plaats moet vinden ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Özel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 3 maart 2021.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening

Voetnoten

1.Zaaknummer: AWB 19/3039 (niet gepubliceerd).
2.Zaaknummer: 342070 FZ RK 18/2282.
3.Staatsblad 2000, 497.