In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 een beschikking gegeven op een machtigingsverzoek tot verwerping van de nalatenschap namens in Italië wonende minderjarigen. De verzoekers, wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarigen, hebben op 10 december 2020 een verzoekschrift ingediend bij de griffie. De zaak betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats niet in Nederland hebben. De kantonrechter heeft vastgesteld dat op basis van de Verordening Brussel-II bis de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn, mits er een nauwe band met Nederland bestaat en de bevoegdheid gerechtvaardigd is door het belang van de kinderen.
De kantonrechter heeft in deze zaak geoordeeld dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen. Vervolgens heeft de kantonrechter vastgesteld dat het recht dat van toepassing is, het Italiaanse recht is, aangezien de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind, zoals bepaald in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat op grond van het Italiaanse Burgerlijk Wetboek toestemming van de rechter vereist is voor de verwerping van een nalatenschap namens een minderjarige. Gezien het belang van de minderjarigen heeft de kantonrechter het verzoek toegewezen en machtiging verleend tot verwerping van de nalatenschap. De beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.